De smaak van Scheringa (Raadselachtige verzameldrang)

De smaak van Scheringa (Raadselachtige verzameldrang)

Intrigerend aan de in ongenade gevallen Dirk Scheringa is toch vooral die grote kunstverzameling, tot voor kort ondergebracht in het Scheringa Museum voor Realisme.

Vanwaar zijn voorliefde voor kunst? Het is moeilijk deze los te zien van zijn grote liefde: sport, in het bijzonder voetbal. Als amateurpsycholoog ben je geneigd te denken dat Scheringa – man van gewone komaf, tenslotte – wel naar erkenning zal hebben gehunkerd. Dat hij ‘dus’ met al zijn uitgaven aan voetbal in het gevlei van ‘de massa’ wilde komen en met zijn vele kunstaankopen juist bij ‘de smaakmakende elite’ aanzien wilde verwerven. Twee zijden van dezelfde met wurgcontracten en koopsompolissen gefinancierde klatergouden medaille: gewone jongen gebleven (kijk mij eens, ik houd van voetbal), maar toch ook geestelijk gevormd (ik ben liefhebber van kunst met een grote K).

Maar die redenatie klopt bij nader inzien niet. “Tot op het laatst bleef Dirk Scheringa een groot raadsel”, schrijft journalist Frits Conijn vandaag in Het Financieele Dagblad. Hij heeft Scheringa ooit een uur of vier gesproken, ‘en na afloop had ik toch niet het gevoel hem te begrijpen. En dat gebeurt mij eigenlijk nooit.’

Raadselachtig, inderdaad. Dat geldt ook voor Scheringa’s verzameldrift. Want – en dat móet hij toch hebben geweten? – de smaak van Scheringa komt bepaald niet overeen met die van de ‘smaakmakende elite’ (excuses voor de aanhalingstekens overigens, maar ik krijg zo’n onzinnige term niet normaal uit m’n tekstverwerker. Ik bedoel er niet zozeer de kopers van kunst mee of galeriehouders, maar eerder toonaangevende museumdirecteuren en gezaghebbende kunstcritici).

Want waar houdt die ‘smaakmakende elite’ in het algemeen van? Zelden van Carel Willink, Pyke Koch of Jopie Huisman. Liever geen Nederlandse kunstenaars (hier geldt: wat de boer kent, lust hij niet). En al helemaal geen realisten of magisch realisten en zelden surrealisten (zeker niet als de surrealistische kunst verdacht veel lijkt op magisch realistische kunst). Hyperrealisme (of heet dat fotorealisme?) mag geloof ik weer wel, maar daar maalde Scheringa niet om.

Dus wat dreef Scheringa, als het geen hang naar status was? Je zou bijna denken dat hij die kunst die hij in zulke grote hoeveelheden tot zich nam echt mooi vond. Maar waarom dan juist die voorkeur voor realistische en aanverwante kunst? Waarom is het belangrijk dat je ziet wat een kunstwerk voorstelt? En, ook zo merkwaardig, hoe mateloos zijn Randolf Hearst-achtige verzameldrang ook was, op geen enkel terrein streefde hij naar volledigheid. Smalend schrijft De Volkskrant vanochtend over Scheringa’s ‘museum van grootheidswaan’ en zijn voorliefde voor ‘nét echt of net níet echt’: ‘de hoogtepunten zijn te summier, de historische gaten in de collectie te talrijk.” Zo schijnt landschapskunst in de collectie zwaar ondervertegenwoordigd te zijn geweest. Landschapskunst: realistischer bestaat niet. Een kolfje naar Scheringa’s hand, zou je zeggen. Maar nee. Het is misschien wel het grootste raadsel rondom Scheringa: waarom hield hij niet van geschilderde landschapjes?

Ik zeg: “Rosebud.”

Deel:

2 reacties op “De smaak van Scheringa (Raadselachtige verzameldrang)

  1. Misschien ben ik een zeur, maar het optreden van Scheringa gaf toch iets meer prijs dan veel media opmerkten. Met nadruk hoorde ik hem op tv zeggen, dat hij beschikte ‘over twee paar handen!’ Nergens zag ik daar een grap over of iets cynisch. Alleen Koefnoen noemde het en vertaalde de tekst terecht als ‘Dus 4 handen.’ De Volkskrant deed er een schepje bovenop door diverse fouten: de verkeerde klok bij de ingang van de wintertijd, het verwisselen van Allerheiligen met Allerzielen, de tekst van Scheringa fout geciteerd (‘Ik heb 2 handen!’), een verkeerd afgedrukt hakenkruis naast het portret van Hitler.

    Toch irriteert me die slordige houding.

Geef een reactie