Epigonisme of grote kunst? (Over maniërisme)

Epigonisme of grote kunst? (Over maniërisme)

De (oud)docent van de Rietveldacademie die ik laatst sprak was tegen de meeste van zijn studenten erg aardig geweest, behalve tegen een handjevol begaafde leerlingen. Hoe talentvoller iemand was, hoe strenger je als docent moest zijn, vond hij. Niet dat ook maar één van zijn oud-studenten het tot beeldend kunstenaar had geschopt, maar die paar briljantjes had hij tenminste wat kunnen bijschaven. De rest had hij laten aanmodderen en met beleefdheden afgescheept: het zou zonde van zijn tijd zijn geweest om daar al te veel aandacht aan te besteden. En zo hadden de meeste van zijn leerlingen jarenlang werk gemaakt zonder zich werkelijk te ontwikkelen. Het waren tweederangsimitatoren geworden van werkelijk grote kunstenaars. Flutartiesten. Epigonen. Hun werk was, in één woord ‘maniëristisch’.

‘Maniëristisch’: een dodelijker kwalificatie is nauwelijks denkbaar. De laatste keer dat ik het woord hoorde moet begin 1992 zijn geweest, toen de Volkskrant de CD Nonsuch van de Engels popgroep XTC afdeed als ‘maniëristisch’, en de Beatles- en Beach Boys-invloeden bespotte. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt: hoe kon die groep die ik me vaag herinnerde van de springerige klassieker Making Plans for Nigel nu ‘maniëristisch’ zijn? En wat hadden de Beatles en Beach Boys te zoeken op een punk- of New Wave-plaat? De aanbeveling van de bepaald niet hippe Imme Schade van Westrum – ‘om maar meteen met de deur in huis te vallen: dit is de plaat van het jaar’- in een of ander gezapig muziekblaadje dat ik een paar dagen later in de trein aantrof deed het ergste vermoeden. Maar het bleek alleszins mee te vallen. Mooie muziek, al begrijp ik wel wat de Volkskrant erop tegen had.

‘Maniëristisch’ wil zo veel zeggen als: vorm boven inhoud. De ‘vorm’ (genre, medium, stijl, structuur) wordt geacht de ‘inhoud’ (de boodschap, het betoog) over te brengen. ‘Vorm’ is daarmee minder belangrijk dan ‘inhoud’, een instrument dat onmisbaar is, maar ook ondergeschikt – als een onvolmaakt lichaam dat de drager is van een volmaakt geest. Misschien is ‘vorm’ wel een noodzakelijk kwaad, en meer ‘kwaad’ dan ‘noodzakelijk’. Maar terwijl ‘inhoud’ niet zonder die op zich minderwaardige ‘vorm’ kan, kan ‘vorm’ wel zonder ‘inhoud’ – denk aan Paganini, denk aan Steve Vay en andere gedresseerde apen met artistieke aspiraties. Alleen vinden we kunst waarbij de ‘vorm’ voorop staat, onwaarachtig; virtuositeit, het nadrukkelijke gebruik van allerlei stijlfiguren, het vertoon van techniek – het is in onze ogen allemaal even zielloos, om niet te zeggen misleidend of zelfs leugenachtig. Uiterlijke schijn – bedoeld om een innerlijke leegheid te verhullen. Vakmanschap om artistiek onvermogen te maskeren. Trucjes van nep-kunstenaars.

‘Manïeristisch’ is het tegenovergestelde van oprecht. ‘Maniërisme’ vloekt met authenticiteit (en z’n broertje, ‘originaliteit’). En authenticiteit en originaliteit, daar houden we van. Een kunstwerk is al snel te ‘maniëristsch’, maar nooit te ‘authentiek’ of te ‘origineel’.

‘Maniëristisch’, het zal je maar gezegd worden. En dat terwijl het maniërisme ooit juist een bijzonder interessante boodschap wilde overbrengen (ik heb het nu alleen over maniërisme in de schilderkunst, van laat-renaissancistische artiesten als Caravaggio en El Greco). Zo heb ik het tenminste geleerd: de maniërist hanteerde ‘vorm’ – onnatuurlijke figuren, vertekende perspectieven – om een beklemmende sfeer over te brengen. Waar de Renaissancistische ‘uomo universalis’ vol vertrouwen de gulden snede en de wetten van het perspectief toepaste, week de maniërist daarvan af en verdraaide die. De maniërist verhulde zijn innerlijke leegte niet, hij smeet zijn toeschouwers deze in hun gezicht.

Maniërisme was een manier om zijn existentiële angst uit te beelden – en wat is er nu authentieker en waarachtiger dan dat?

Deel:

Geef een reactie