Grappentapper

Mike (‘Ko-Mike’ zoals zijn artiestennaam luidde) was een komiek die niet wist of hij werkelijk grappig was.

Hij was komiek geworden zoals zo velen met hem, omdat de studie betrekkelijk gemakkelijk was en gunstige vooruitzichten bood op een goedbetaalde baan die bovendien enig aanzien bood (‘Een komiek staat even hoog op de maatschappelijke ladder als een kraamvrouw’, grapte hij vaak. ‘Weet u waarom? Het zijn allebei verlossers. De kraamvrouw bevrijdt het kind, de komiek bevrijdt de lach’).

Zijn schriftelijke examens had hij zonder veel problemen gehaald. Hij had de studiestof in het algemeen boeiend gevonden, en hier en daar zelfs lachwekkend. Hij had de verschillende komische genres goed in zich opgenomen, van de satire tot hekeldicht. Hij had de grote komieken bestudeerd, van Aristophanes tot Andy Kaufman. Hij had alle regels van elk soort grap leren kennen, en wat misschien belangrijker was, hij had gaandeweg geleerd wanneer je die regels aan je laars moest lappen (de subversieve anti-regels, die elke stand up comedian regelmatig toepast).

De mondelinge examens waren hem wat minder makkelijk afgegaan, zelfs zo dat hij een jaar studievertraging had opgelopen. Zijn terugkerende probleem was volgens zijn examinatoren dat zijn grappen zo ingestudeerd waren. De spontaniteit ontbrak, hij reageerde niet alert genoeg op reacties uit het publiek (en al helemaal niet op de pijnlijke stilte volgde op menige clou), zijn optredens waren kortom doodse bedoeningen. Het was hem nooit gelukt om glansrijk te slagen voor een mondeling, maar na een zoveelste herexamen had hij toch een ‘zesje met een grote min’ gekregen van zijn docenten, zij het niet omdat ze zo hadden moeten lachen maar eerder uit een mengsel van compassie en bewondering voor zijn doorzettingsvermogen. De enige schaterlach die er op zijn laatste dag had geklonken was van hemzelf geweest, uit opluchting dat hij eindelijk verlost was van de plicht om grappig te doen voor een lachschuw publiek.

Na zijn studie was het Mike voor de wind gegaan. Hij was erin geslaagd het studentencircuit achter zich te laten en nu had hij als Ko-Mike toch maar mooi enige landelijke bekendheid verworven, met als hoogtepunt een komisch optreden in een commercial voor een brillenmerk. Maar hij was niet tevreden. Want vonden mensen hem wel echt leuk of kwam het door de felgekleurde pilletjes die ze kochten bij de grappentap? Ze waren al lacherig voordat hij opkwam, en hij hoefde maar wat te zeggen of het gegrinnik in de zaal ging over in geproest en nog voordat hij zijn eerste grap had kunnen afronden vielen de eerste bezoekers al schuddebuikend uit hun stoel.

Zijn laatste landelijke optreden (in de bovenzaal van Carré) beschouwde Mike als een hoogtepunt en dieptepunt tegelijk. “Er was eens…” zei hij, en hij hield even stil om te wachten tot het gelach uitdoofde. En weer: “Er was eens…” Verder kwam hij niet, het gelach golfde door de zaal, en elke keer als hij zijn mond opendeed zwol de lachgolf aan. Op het laatst had hij alleen zijn mond open gedaan, zonder geluid te produceren. En weer dat gelach – en het was misschien ook een komisch gezicht, maar hij had liever gehad dat er een grap aan het gelach was voorafgegaan. Hij moest terugdenken aan de nuchtere examencommissie, die hem heel wat minder geestig had gevonden. Die herinnering vervulde hem met weemoed.

Hierna heeft Mike korte tijd alleen opgetreden voor mensen die de grappentap meden. Hij kreeg bekendheid als enige komiek in het land die nog optrad zonder ‘vangnet’, en niet bang was voor een kritisch oordeel. In werkelijkheid moet dit een zware tijd voor hem zijn geweest. Zijn aanhang slonk met de dag, en hij zag zich gedwongen in steeds kleinere zaaltjes op te treden. Ook liet hij zich inhuren voor bedrijfsfeestjes, waar hij maar al te vaak werd uitgejouwd doordat er zoveel humorlozen onder het publiek zaten – zowel mensen die niet wilden lachen en weigerden pillen te kopen als mensen met zo weinig gevoel voor humor dat ze geen behoefte aan lachstimulerende middelen hadden. Iets beter verging het hem wanneer mensen betaald hadden om hem te zien, maar ook zij vonden hem, nuchter als ze waren, lang niet altijd om te lachen.

Tijdens een van die avonden heb ik hem ontmoet. Ik vond hem niet grappig, maar wel aandoenlijk. Na afloop van zijn act heb ik hem in zijn kleedkamer opgezocht, waar hij dof voor zich uit zat te staren. Sindsdien vindt hij het niet erg als niemand om hem lacht, want hij heeft iemand met wie hij kan lachen.

Volgens mij is hij nu ook grappiger dan ooit.

Deel:

Geef een reactie