Lachen zonder tranen (Voor non-functioneel amusement)

Lachen zonder tranen (Voor non-functioneel amusement)

Nog even en amusement mag op de Nederlandse publieke zenders ‘geen doel op zich’ zijn; amusement is dan alleen nog toegestaan als ‘vorm’. Amusement dat alleen bedoeld is om te amuseren wordt in de ban gedaan.

Wat is er dan mis met dit soort amusement? Het politiek correcte antwoord luidt dat er helemaal niets op tegen is, maar dat kijkers daarvoor bij de commerciële omroepen terecht kunnen, en dat er dus geen publieke middelen hoeven te worden aangewend om ‘amusement omwille van het amusement’ te financieren. Maar volgens die redenatie zou je ook het NOS Journaal kunnen schrappen en daar hoor je nooit iemand over.

Vermoedelijk (bewijzen kun je dit soort zaken nooit) is het voornemen om ‘amusement omwille van het amusement’ aan banden te leggen ingegeven door minachting voor ‘low culture’. ‘Benny Hill, dat is toch minder dan Lenny Bruce’, ‘André van Duin, dat is toch geen Freek de Jonge’, ‘het absurdisme van de gewone jongen Tommy Cooper haalde het niet bij dat van de intellectuelen van Monty Python’.

Dat soort elitaire (en nogal geforceerde en achterhaalde) gedachten komen voort uit verachting voor de luide en gulle lach. Zomaar lachen mag niet, zo maar je blijdschap uiten is eigenlijk ‘not done’: je moet een verdomd goede reden hebben. Lachen wordt als iets minderwaardigs beschouwd. Uitbannen kunnen we de lach niet, denken de tegenstanders van ‘amusement als doel op zich’, maar misschien kunnen we de lach wel inkapselen, verdunnen en beteugelen: door alleen amusement in ‘een acceptabele context’ toe te staan. Geen lach zonder traan, zonder bijbedoeling, zonder diepere gedachte.

Die verachting van de ‘pure lach’ stoelt op een merkwaardige veronderstelling, namelijk dat humor oppervlakkig zou zijn (zie ook Vers Geperst 4 – 2005). Komiek (!) Woody Allen doet er onlangs in een interview met Vrij Nederland nog een schep bovenop: “Echte kunstenaars als Dostojevski, Tsjechov of Strindberg blijven altijd de confrontatie zoeken. Humoristen vinden een nooduitgang zodra ze te dichtbij komen, verschansen zich achter een grap.” En: “Humor is een vorm van lafheid. Tragedies zijn noodzakelijk, dat is waar het echt om gaat. Komedies zijn het puddinkje toe, je kunt best zonder.”

Tja. Je kunt ook betogen dat een humorist vastklampt aan zijn grappen – geen lafaard, maar iemand die zich in zijn wanhoop probeert staande te houden. En voor zijn publiek geldt wellicht hetzelfde. Valt het iemand aan te rekenen als hij liever kijkt naar André van Duin die zijn broek laat zakken dan naar Najib Amhali die de schaduwzijden van de multiculturele samenleving belicht? Is iemand dom of onderontwikkeld als hij ‘amusement als doel op zich’ wil? Of heeft hij genoeg ellende aan z’n hoofd? En zoekt hij daarom amusement dat lach tot doel heeft, alleen de lach en niets anders dan de lach?

Deel:

Geef een reactie