Na de verkiezingen (Het proces 2005)

Na de verkiezingen (Het proces 2005)

Iemand moest Josef K. belasterd hebben, want zonder dat hij iets kwaads gedaan had, werd hij op een ochtend gearresteerd.

K. woonde in een rechtsstaat, overal heerste vrede, alle wetten werden gehandhaafd, wie waagde het hem in zijn eigen woning te overvallen? Hij was steeds geneigd alles zo luchtig mogelijk op te vatten, het ergste pas te geloven als zich het ergste voordeed, geen maatregelen te nemen voor de toekomst, zelfs als deze er dreigend uitzag. Hij had dan ook niet gestemd toen hem gevraagd werd zijn mening over de Europese grondwet te geven.

Maar dat leek nu tegen hem gebruikt te worden. “Hoe kon ik nu met een zuiver geweten stemmen?”, vroeg K. aan zijn ene bewaker. “Hoe kan ik nu een mening over een grondwet hebben, zonder de inhoud te kennen? Moet ik daar nu voor gearresteerd worden?”

“Hij kent de wet niet, en toch beweert hij onschuldig te zijn”, zei de ene bewaker tegen de andere. “Niet eens de moeite nemen om de wet te bestuderen en zich dan toch beklagen dat zijn rechten met voeten worden getreden.”

Wat had K. dan moeten doen? Vóór stemmen? Maar waar vóór dan? Hij had de indruk – meer dan een indruk was het niet, hij gaf het toe – dat dit een stem voor meer centralisatie was geweest, voor meer bureaucratie, voor willekeur, voor onrechtvaardigheid, kortom voor nog meer Kafkaiaanse toestanden. Terwijl als iets hem dreef, het wel angst voor bureaucratische uitwassen was.

Tegen stemmen dan, zoals de meeste mensen? Maar was een tegenstem niet vooral een teken van onmacht en radeloosheid, een puur negatief gebaar? Wat voor alternatieven hadden de nee-stemmers, wat voor eigen denkbeelden? Waar ze tegen waren was wel duidelijk, maar waar waren ze eigenlijk voor? En vergiste hij zich of had een tegenstem wel symbolische betekenis, maar legde deze politiek verder geen enkel gewicht in de schaal? Een stem die de hogere machten wel lippendienst zouden bewijzen (‘we moeten luisteren naar de kiezer’) maar van geen enkele invloed zou zijn op de politieke besluitvorming. Waren tegenstemmers niet bijzonder naïef te denken dat politici zich door tegenstemmen van de wijs zouden laten brengen?

Nee, helemaal niet stemmen. Het meest zuivere wat je kon doen: géén oordeel uitspreken over iets waar je geen verstand van hebt. Of misschien toch een oordeel, alleen dan niet over de grondwet maar over het hele politieke bedrijf. Het spelletje niet meespelen (‘we zijn een democratie: jullie mogen stemmen en wij drukken onze zin door’), maar het spel afwijzen. Een sterker signaal dat het hele stelsel nu toch eens echt moest worden herzien was nauwelijks denkbaar, dacht K. En het was meteen ook een oproep aan de politiek om het vooral rustig aan doen. Geen overhaaste beslissingen nemen, dat sprak K. wel aan.

Een redelijk standpunt, had K. gedacht toen hij zijn stembiljet verscheurde. Toch werd hij nu gearresteerd. En om K’s strot werden de handen van de ene heer gelegd, terwijl de andere het mes diep in zijn hart stak en het daar twee keer omdraaide. Met brekende ogen zag K. nog hoe de heren, vlak voor zijn gezicht, wang tegen wang de afloop gadesloegen. “Als een hond”, zei hij, het was alsof de schaamte hem moest overleven.

Geïnspireerd op en deels gesampled van Het Proces van Franz Kafka (die vandaag in 1924 op 40 jarige leeftijd overleed)

Deel:

Geef een reactie