Na de zoveelste nederlaag (Over het ‘groeidenken’)

Na de zoveelste nederlaag (Over het ‘groeidenken’)

Na een smadelijke nederlaag kun je verschillende kanten op. Je woede verbijten. Uithuilen, op vakantie gaan en opnieuw beginnen. Jezelf een zeven geven. Een nederlaag is een onaangename confrontatie tussen droom en werkelijkheid. Wie verstandig is, probeert er lering uit te trekken: Wat te doen, nu ik zo met de neus op de feiten ben gedrukt? Hoe kan ik deze vernedering het beste verwerken?

Sinds een jaar of twee roei ik twee tot drie keer per week, op een fitnessvereniging waar alle roeirecords breed uitgeschreven op een bord staan. Uiteraard spiegel ik me aan mensen die sneller roeien dan ik, als zelfverklaarde ‘groeidenker’ (een term die ik laatst tegenkwam in de wetenschapsbijlage krant: mensen die geloven dat je jezelf kunt verbeteren, dit in tegenstelling tot ‘steendenkers’. Het grappige is dat groeidenkers hun groeipotentieel overschatten, maar toch meer presteren dan steendenkers. Of ze ook gelukkiger zijn, vermeldde het verhaal niet. Hoe dan ook, als het om sport gaat, ben ik een groeidenker).

Met succes: ik heb verschillende roeirecords op mijn naam staan, en hoewel onze vereniging voornamelijk bestaat uit mannen van nog middelbaarder leeftijd dan ik, had ik dat twee jaar geleden niet voor mogelijk gehouden. Maar als groeidenker richt ik me op de toekomst, en kijk ik niet naar de losers die ik achter me heb gelaten, maar op de winnaars die ik moet zien in te halen. En dan vooral op de recordhouder op de 2000 meter.

2000 meter is de moeilijkste van alle gangbare afstanden. Korte afstanden (tot de 1000 meter) kun je volle kracht vooruit roeien, lange afstanden (meer dan 4000) doe je rustig op je conditie. De 2000 zit er net tussen. Als je te hard gaat, ‘verzuren’ je spieren rond de 1000 meter en haal je de eindstreep niet. Als je te langzaam gaat, tja, dan kun je net zo goed een steendenker worden.

Ik red het in 7 minuten en 10 seconden. Te langzaam. Het clubrecord is 7.03, en staat op naam van een beer van een vent van 23, een edelgermaan die alleen in de sportschool verschijnt als iemand zijn record heeft gebroken. Dan snoept hij er paar seconden af, tot iemand hem weer overtreft. Ik heb hem nu maanden niet gezien, en voor mij zal hij wel nooit in de roeimachine klimmen. Ik kan niet sneller, het zit er niet in. Te oud, te iel, te klein van stuk.

Zonder onze clubheld had ik nooit zo hard geroeid. Ik heb me aan hem opgetrokken, en zou hem dus dankbaar moeten zijn; zonder mijn tegenstander was mijn persoonlijke record nooit zo hoog uitgevallen. Maar zo werkt het niet bij mij. Geen soft gezeik over persoonlijke records, ik wil winnen. Aanvankelijk was ik jaloers (of liever gezegd afgunstig) op mijn kwelgeest, maar dat stadium ben ik allang voorbij. In hart is alleen maar plaats voor een allesvergiftigende haat. Ik haat die man. Ik haat zijn jeugd, zijn kracht, zijn souplesse. Ik haat mezelf. En niet alleen mijn slappe lichaam, ik haat ook mijn onvermogen om sportief te kunnen omgaan met mijn nederlagen. Mijn haat haat ik ook.

De laatste weken ben ik fanatiek aan het hardlopen. Het kan nog maanden duren voordat ik erachter kom dat ik ook daarin een eeuwige verliezer ben.

Deel:

Geef een reactie