The white man’s burden (Herinneringen aan New Orleans)

Ik kan niet zeggen dat ik veel ‘mensen van kleur’ (zo heet dat tegenwoordig toch?) heb gesproken toen ik laatst in New Orleans was.

Ja eentje, maar die telt eigenlijk niet. Dat was een serveerster die ‘Hendrix’ van haar achternaam heette. U bent toch geen familie van DIE Hendrix, vroeg ik. Dat was ze inderdaad, een achternicht of zo. Ik weet het niet meer, ik was natuurlijk ook niet wezenlijk in haar geïnteresseerd, maar in de roem die op haar afstraalde. Als we racisme kunnen definiëren als ‘de eigenschappen van een groep toeschrijven aan een indvidu’, dan ben ik misschien een racist. Al geloof ik niet dat deze Hendrix me kwalijk nam dat ik haar eigenschappen toeschreef van de groep briljante gitaristen.

Ik was daar op een congres in het Convention Center: een gebouwencomplex waar na de overstroming hordes mensen (vaak ‘van kleur’) een min of meer veilig heenkomen vonden nadat de orkaan Katrina en de overstromingen hadden toeslagen. Daar zat ik dan, in een zaal met honderden blanke leidinggevende functionarissen en belangrijkdoeners, die zich lieten bedienen door enkele tientallen zwarten. Wij hadden onze gesprekken, zij hadden hun werk. En ze hadden elkaar: ze praatten samen en dansten zelfs af en toe, zonder ons ook maar enige aandacht te schenken. Twee werelden die langs elkaar draaiden.

Daarbuiten was het niet anders. Als blanke werd je er op straat genegeerd (no pun intended). Oogcontact zoeken, een glimlach: allemaal zinloos, ze keken dwars door je heen. Een bevriende journalist annex bruggenbouwer bleef het proberen, maar elke keer dat hij groette op een aardig bedoelde opmerking maakte, sloeg dit dood. Ik betichtte hem van racisme, want: als iemand contact wil, dan kan hij het echt wel zelf zoeken. Het is nogal neerbuigend om steeds zelf het initiatief te nemen, alsof de ander niet meer is dan een slachtoffer, een zielig zwartje.

Grappend, maar ik meende het geloof ik wel. Ik zat ook niet zo met dat racisme van die zwarten jegens ons. Natuurlijk hadden ze ongelijk, en natuurlijk zijn wij vooroordeelarme en aardige jongens en natuurlijk had ik liever dat zij dat ook inzagen. Maar ik gun het ze dat ze mij haten. Ik begrijp het ook wel; niet iedereen is een Martin Luther King. Accepteer dat ze ons haten, zei ik, zie het als ’the white man’s burden’ van de 21e eeuw.

Dat kan toch nooit lang goed gaan zo, zei mijn collega. En inderdaad, er hoeft maar dit te gebeuren in een stad als New Orleans of die woede bij het zwarte deel van de bevolking ontaardt in rellen en plunderingen. Zoals dat ook gebeurde in LA nadat Rodney King in elkaar was geramd door politieagenten. Maar de samenleving wordt er niet door aan het wankelen gebracht: als de orkaan van geweld is uitgeraasd, wordt de schade hersteld en kunnen blank en zwart weer in gewapende vrede langs elkaar heen leven.

Misschien dat de wapens ooit worden neergelegd, maar ik zie het eerlijk gezegd somber in. Van de Amerikaanse beleidsmakers hoef je niet te veel verwachten, er zijn te weinig blanke bruggenbouwers zoals mijn collega en te veel blanke passievelingen zoals ik. En, ik hoop niet dat het racistisch klinkt, maar van het zwarte deel der natie verwacht ik ook niet zo veel. Zeker niet van die jongens die toen de stad onder water liep een sportzaak plunderen op zoek naar hippe hardloopschoenen.

Deel:

Geef een reactie