Zachte heelmeester (Over goede en slechte recensenten)

“Thanks for putting my band’s name on your site. I’ll take all the PR I can get.”, schrijft Tony Morosini, gitarist en drummer van de Amerikaanse popgroep The Mineral Kings. Hij heeft gezien dat ik in Vers Geperst 10 – 2003 verwijs naar een smalende bespreking van de laatste CD van The Mineral Kings door de recensenten Wilson & Alroy. Gezien maar niet begrepen: “I have no idea what this says, and the transation engine I used wasn’t very helpful. I’d love to send you a Mineral Kings CD. Just send me your address.” En als ik – meer uit beleefdheid dan uit belangstelling – antwoord dat ik zijn CD graag tegemoet zie, krijg ik het verzoek de CD ook te bespreken. “As long as you are nicer to us than Wilson was ;)”

Zijn verzoek herinnert mij eraan dat de markt voor complimenten en kritische opmerkingen niet in evenwicht is. Want hoewel de mens snakt naar complimenten, ontvangt hij voornamelijk kritiek. Zeker wij beroepscritici laten met het grootste gemak een kritische noot klinken, terwijl bewonderende en vriendelijke klanken slechts hoogstzelden onze strot verlaten. Het zal wel een overdreven angst zijn om voor ‘partijdig’ of ‘bevooroordeeld’ te worden aangezien – want kritiek impliceert afstand, complimenten toenadering. Of misschien is het ons machismo waardoor we elk schouderklopje en elk opbeurend praatje te zeer zien als een teken van kwetsbaarheid, om niet te zeggen van zwakte. Hoe het ook zij, die afstandelijkheid heeft zijn voordelen. Voor de beroepscritici onder ons dan. Sterker nog: hoe afstandelijker een criticus is in de omgang, hoe beter.

Want waar gaat het vooral om bij een CD, een film, een boek? De muziek, de beelden, het verhaal – in elk geval niet om de maker. Neem de bekende rampenfilm Jaws. Misschien wilde de (joodse) maker Steven Spielberg een parabel maken over het fascisme, dat onverwacht – als een witte haai – de kop op kan steken. Is het voor de kijker belangrijk om te weten of de regisseur inderdaad diepere bedoelingen had? Nee: wie Jaws al een goede film vond, vindt het hooguit aardig om te weten. Wie er niets aan vond, zal niet opeens van mening veranderen. De film moet op eigen kracht kunnen staan, onafhankelijk van zijn maker. En een criticus moet die film ook zo – zonder aanziens des persoons – beoordelen.

Voor een criticus die gezegend is met een flinke portie contactgestoordheid is dat uiteraard makkelijker dan voor een wonder van sociale intelligentie. Want de eerste mijdt de artiesten wier werk hij moet bespreken, terwijl de tweede op vriendschappelijke voet met ze omgaat. De eerste zit achter zijn tekstverwerker in afzondering te werken. De tweede loopt rond op het boekenbal, op filmfestivals en neemt zitting in jury’s.

Het verschil in persoonlijkheidsstructuur klinkt door in hun werk. De kille, contactgestoorde criticus is met zijn onpersoonlijke benadering als een arts die een been moet amputeren van een kankerpatiënt en voorkomt zo dat de ziekte verder woekert. Het publiek dat zijn recensies leest weet waar het aan toe is, de artiest steekt er ook wat van op (kritiek: het kan even pijn doen, maar u wordt er beter van). De invoelende criticus daarentegen is als de arts die zich door te zeer begaan is met het lot van degene die hij behandelt. Hij weet dat de artiest zijn best heeft gedaan, geld nodig heeft, het goed bedoelt. Hij is niet kapot van het werk van zijn kunstbroeder – maar zoals een vriend betaamt, schrijft hij de ene lofzang na de andere. En zo kan het kanker van de middelmatige kunst voortwoekeren.

“Three guys who’ve been jamming on Beatles and Stones songs so long they would instantly reject a new sound if they happened to stumble across one.”, schrijven Wilson & Alroy over The Mineral Kings, en ik ben geneigd ze op hun woord te geloven. Maar ik mag die Tony Morosoni wel, dus mail ik hem in mijn lafste Engels dat hij een positieve recensie van zijn CD tegemoet mag zien.

Deel:

Geef een reactie