Elvis Presley: geen searcher maar een eerlijke vinder (Uren met Netflix – 5)

Elvis Presley: geen searcher maar een eerlijke vinder (Uren met Netflix – 5)

“Elvis Presley is an artiste, Ludwig van Beethoven was an artist”, volgens het boekje dat we op de middelbare school voor Engels gebruikten (‘Upon My Word’). Ik ben dat woord ‘artiste’ daarna nooit meer tegen gekomen, maar het kwam er op neer dat Elvis vooral moest worden gezien als een soort acteur die toevallig ook aardig kon zingen. Een muzikale voordrachtskunstenaar. Geen scheppend genie in elk geval, zoals Beethoven (of Bach of Shakespeare of zo’n andere dode witte man) dat wel was.

Ik moest hier aan denken nu er er op Netflix een documentaire is die heel hard probeert Elvis vooral als artiest neer te zetten, Elvis the Searcher. Nee, hij schreef dan wel niet zijn eigen muziek (had hij best gekund, maar hij voelde er geen behoefte toe), maar Elvis was een ‘searcher’. Iemand met een artistieke inborst, die er zijn hele leven lang naar streefde zich te ontwikkelen, oude gewoonten meed en originaliteit najoeg.

Ook na 1960. Toegegeven, hij grossierde toen in flutfilms en drakerige liedjes. Maar dat kwam door zijn manager, een afschuwelijke man. Elvis wist nog een gospelalbum uit te brengen. Niet vernieuwend? Toch wel, het rockt meer dan de meeste gospelmuziek. Elvis deed in 1968 de wereld versteld staan met een comeback op televisie waar hij allerlei hoogtepunten uit zijn carrière opvoerde. Getuigt zo’n terugblik niet eerder van behoudzucht dan van vernieuwingsdrang? Dat zien jullie verkeerd, het was toch echt een artistiek statement. Was Elvis in de jaren zestig en zeventig niet gewoon een parodie op zichzelf geworden (zoals hij volgens bewonderaar Robert Plant zelf ook donders goed doorhad )? Nee toch niet, hij wilde nog naar Europa, naar Japan – hij wilde nog zoveel ontdekken. Maar ja, zijn manager hè.

Monumentaire

Dat is zo’n beetje de strekking van deze documentaire (‘monumentaire’, kun je beter zeggen). Geen nieuwe feiten – wel zijn veel oude feiten weggelaten die de reputatie van Elvis zouden kunnen beschadigen (wie wil weten wat ook al weer de favoriete drug van Elvis was, hoeft niet te kijken, en de suggestie wordt gewekt dat hij met geen andere vrouw intiem is geweest dan met Priscilla). En de boodschap dat Elvis toch echt een ‘artist’ was, wil niet overtuigen. Veel meer dan een rusteloze zoeker was Elvis ook een ‘eerlijke vinder’, iemand die zich enthousiast en niet gehinderd door allerlei vooroordelen onderdompelde in de ‘zwarte’ rhythm & blues van zijn tijd en deze bij een groot publiek introduceerde. En dat overigens ook ruiterlijk toegaf: “”The colored folks been singing it and playing it just like I’m doin’ now, man, for more years than I know. They played it like that in the shanties and juke joints and nobody paid it no mind ’til I goose it up. I got it from them. Down in Tupelo, Mississippi, I used to hear old Arthur Crudup bang his box the way I do now, and I said if I ever got to the place I could feel all old Arthur felt, I’d be a music man like nobody ever saw.”

Daarvoor hoefde hij die muziek niet eens erg aan te passen. Luister maar naar zijn eerste single (19 jaar was hij pas, toen hij deze uitbracht): de A-kant ‘That’s alright mama’  wijkt nauwelijks af van het origineel van Arthur Crudup. Veel minder in elk geval dan de B-kant ‘Blue Moon of Kentucky‘, een countrynummer van Bill Monroe. In zijn handen kreeg zo’n beetje elk nummer uit de begintijd een R&B-behandeling. Het was zwarte muziek die witte mensen aansprak – omdat de zanger wit was, daar komt het toch op neer. Sam Philips, de eigenaar van de Sun Studio die Elvis heeft ontdekt, zei het al: “If I could find a white boy who could sing like a black man I’d make a million dollars.” Elvis wás die ‘white boy’.

‘Cultural appropriation’?

Ike Turner stelt dat Elvis alles (zijn rock-‘n’-roll muziek, zijn podiumact) heeft ontleend aan zwarte artiesten, en daar valt veel voor te zeggen. Tegenwoordig zou dat niet meer kunnen zonder verwijt van ’toe-eigening’ van een andere cultuur. Maar toen lagen de verhoudingen anders. Of je het Elvis desondanks kwalijk moet nemen dat hij zich zo sterk liet inspireren door de muziek waar hij zoveel van hield? (Alsof hij zich had moeten laten inspireren door muziek waar hij een hekel aan had?!, las ik ergens – maar dit terzijde).

In de documentaire wordt om die schuldvraag heen gedraaid. Elders is wel geprobeerd om Elvis ‘cultural appropriation’ in de schoenen te schuiven – google maar eens  – maar veel weerklank hebben die beschuldigingen nooit gevonden. Vermoedelijk omdat de jonge Elvis zo overduidelijk overliep van talent. Zo’n overdonderde verschijning dat iedereen snapt dat hij veel meer was dan een minne imitator – een lastig slachtoffer, veel te groot om even neer te halen.

Beeld: Albrecht Fietz via Pixabay

Deel:

Geef een reactie