Het verleden van de toekomst van het Nederlandse kiesstelsel (Over bestuurlijke vernieuwing)

Het verleden van de toekomst van het Nederlandse kiesstelsel (Over bestuurlijke vernieuwing)

Het lijkt lang geleden dat Nederland in een politieke impasse verkeerde. Maar welbeschouwd is er pas acht jaar verstreken sinds 2005. Toen laveerde het land in tussen twee regeringen, met de val van een kabinet achter de rug en de verkiezingen in het vooruitzicht. 2005 was bovendien de afsluiting van een tijd waarin de toenmalige politieke partijen zich steeds meer vervreemdden van de maatschappij. De tijd waarin ze steeds meer leden verloren, het aantal zwevende kiezers toenam en de onvrede over ‘de politiek’ zich liet gelden – kortom, de tijd waarin de politieke partijen op sterven na dood waren.

Het was toen, tijdens die windstilte voor de verkiezingen van 2005, dat de grote partijen besloten om het Nederlandse kiesstelsel te hervormen teneinde de politiek dichter bij de burger te brengen. Het achterliggende idee – was het afkomstig van Thom de Graaf van D66, de partij die zich altijd het sterk gemaakt voor democratische vernieuwing? – was simpel: “De kiezer kan zich hoe langer hoe minder vereenzelvigen met één politieke partij, evenmin als hij al zijn boodschappen wil doen bij één supermarkt. Bied hem dus de mogelijkheid om op verschillende partijen stemmen.”

Dit idee werd als volgt uitgewerkt. Elke kiezer kreeg 10 punten toegewezen, die hij naar eigen inzicht mocht verdelen over de verschillende partijen. Kon hij zich bijvoorbeeld goed vinden in de milieuparagraaf van Groen Links, en tegelijkertijd in het financiële beleid van de VVD en de sociale paragraaf in het verkiezingsprogramma van de PvdA? Dan kan hij zijn 10 punten over die drie partijen verdelen, al naar gelang zijn behoefte.

Deze eenvoudige hervorming van het kiesstelsel had het effect van een verjongingskuur op de Nederlandse politiek. Want wat gebeurde er? Allerlei themagerichte en doelgroepgeoriënteerde partijen staken de kop op – zoals er naast een supermarkt ook altijd allerlei speciaalzaken verrijzen. Partijen die opkwamen voor geografische belangen (de opvolgers van de traditionele lokale en regionale partijen), voor bepaalde leeftijdsgroepen (de seniorenpartijen nieuwe stijl, jongeren partijen en partijen voor mensen van middelbare leeftijd), milieupartijen, religieuze partijen en natuurlijk de partijen die economische belangengroeperingen vertegenwoordigden. Deze partijen hadden zo’n aantrekkingskracht op de bevolking, dat de opkomst bij de landelijke verkiezingen steeg de ongekende hoogte van 87%.

De opkomst van al deze belangengroepen leidde tot een ongekend aantal partijen in het parlement: 33, met elk ongeveer evenveel zetels. Een permanente coalitie was onmogelijk, een regeringsakkoord onhaalbaar. Maar dat gaf niet: door tijdelijke, losvaste samenwerkingsverbanden tussen partijen konden toch meerderheidsbesluiten worden genomen. En bij de uitvoering van deze besluiten kon veel makkelijker dan vroeger de achterban worden ingeschakeld. De partijen nieuwe stijl stonden immers veel dichter bij hun ‘doelgroepen’ dan de partijen vroeger, dus ze kunnen zich veel makkelijker verzekeren van de medewerking van allerlei individuele kiezers en van non-gouvernementele organisaties zoals Greenpeace, de vakbonden en ondernemersverenigingen.

Van lieverlede werd ook de organisatie van de politieke partijen aangepast, om makkelijker te kunnen samenwerken met andere partijen in het parlement en allerlei maatschappelijke groeperingen. Zoals zo vaak, ging de politiek het bedrijfsleven achterna, en deed de netwerkorganisatie ook hier zijn intrede. Anno 2005 waren de partijen nog sterk gecentraliseerd, met een dominante positie van het partijbestuur en de fractievoorzitter in de Tweede Kamer. In de loop van de tijd bouwden op echter allerlei manieren flexibiliteit in. Ze namen afscheid van de klassieke hiërarchische allerlei beslissingen die van oudsher aan de top werden genomen werden gedelegeerd aan partijleden op lagere niveaus. Zij kregen én grote bevoegdheden én een weinig vastomlijnde taakomschrijving, zonder rekening te hoeven houden met allerlei vaste interne richtlijnen en procedures.

Binnen de nieuwe, wendbare en zeer democratische politieke partijen is de rol van de partijleiding grotendeels symbolisch (‘richtinggevend’, ‘voorwaardenscheppend’- zoals de directie van een groot bedrijf). Ook dat wordt algemeen beschouwd als een grote vooruitgang. Anno 2010 is er tenminste bijna niemand die terugverlangt naar het oude kiesstelsel.

Deel:

Geef een reactie