Homo non-economicus (Schaarste en overbodigheid)

Homo non-economicus (Schaarste en overbodigheid)

Zoals zo vele alfa’s, gamma’s, menswetenschappers en andere bluffers schaam ik me dat ik nooit een echte harde wetenschappelijke opleiding heb genoten.

Een tijd lang heb ik me nog opgetrokken aan de gedachte dat onze slordige theorietjes de werkelijkheid dan wel niet zo goed konden vatten als de echte bètawetenschappen, maar dat ze ons toch mooi enigszins juiste beschrijvingen boden. Geen proefondervindelijk bewezen, door knappe koppen geteste hypotheses, wel modellen die inzicht geven van de mens en zijn drijfveren. Geen harde feiten, wel aannemelijke verhalen en verklaringen. Iets is beter dan niets, dacht ik toen nog; als je geen feitelijke weergave kunt geven, dan moeten we het maar doen met een goed onderbouwde benadering. Maar de laatste jaren is het me steeds duidelijker geworden dat we zelfs die pretentie niet waar kunnen maken.

Deze trieste conclusie geldt al helemaal voor het mensbeeld dat in de economische wetenschap centraal staat: het idee dat a) het menselijk leven gelijk staat aan een voortdurend kiezen uit schaarse middelen, b) dat mensen kiezen in hun eigen belang (gemakshalve stellen we dit gelijk aan streven naar zo veel mogelijk welvaart) en c) dat mensen die keuze rationeel maken. Toegegeven, ik schets een karikatuur. In veel economieboekjes wordt – nogal laf – nadrukkelijk géén uitspraak gedaan over de menselijke aard. De economie wordt gepresenteerd als ‘de leer van het kiezen’, niet als beschrijvende of verklarende wetenschap. Maar altijd wordt het keuzeprobleem geïllustreerd aan de hand van iemand die moet kiezen uit schaarse middelen, die naar eigen belang streeft, en die een rationele keuze wil maken. Waarom juist dát voorbeeld gekozen? Impliciet geef je ermee aan dat je gelooft in de aloude ‘homo economicus’. Terwijl dat soort mensen toch hoogst zeldzaam is, zelfs onder economiestudenten.

Ga maar na:

a) ‘De’ middelen zijn niet schaars. Hier zeker niet. De Nederlander is vijf keer zo rijk als een eeuw geleden. Een huis, goede voeding, goede kleding, gezondheidszorg en onderwijs zijn voor (bijna) iedereen bereikbaar. In 1900 voor hooguit 20% van de mensen. Niet de schaarste levert keuzeproblemen op, het is de welvaart. Zwaarlijvigheid wordt grotendeels veroorzaakt doordat voedsel zo veel goedkoper is dan vroeger: er is te veel, niet te weinig. En hangen spijt en stress niet samen met de overweldigende hoeveelheid soorten producten, leefstijlen, vormen van vrijetijdsbesteding? Met zo veel aanbod kun je maar moeilijk kiezen en als je kiest heb je achteraf vaak spijt. Was er maar wat meer schaarste, dan zouden we ons veel rijker voelen…

b) De mens uit op zijn eigen belang? Ga toch weg. Ja, misschien als hij moet strijden om zijn voortbestaan – maar dat is niet meer het geval (zie a). Eerder is de mens een gezelschapsdier, iemand met een sterk groepsgevoel. Hij hecht belang aan de waardering van anderen (vandaar dat hij zijn best doet in zijn bedrijf, de vrijetijdsvereniging, de politieke partij). Vaak kun je spreken van ‘welbegrepen eigenbelang’ (“Niet kortzichtig zijn – ik doe iets voor jou en jij wat voor mij, zodat we er beiden beter van worden”). En vaak doen mensen dingen waarvan het belang buiten hen zelf ligt of zelfs regelrecht indruisen tegen hun eigen belang (slechts weinig terroristen hebben materieel belang bij hun lidmaatschap van Al Quaida; je hebt kamikaze-piloten maar ook heiligen die uitsluitend leven voor anderen, een koninkrijk dat niet van deze aarde is of een ander verheven doel).

c) Rationeel? Dat is een lachertje. Zelfs als de mens rationaliteit nastreeft, slaat hij de plank mis. Zo blijkt uit onderzoek dat er zoiets is als verliesaversie: het verdriet dat de mens heeft als hij iets kwijtraakt, is groter dan de vreugde als hij precies datzelfde ontvangt. Die asymmetrische wijze van omgaan met verlies en winst verklaart bijvoorbeeld waarom beleggers het zo moeilijk vinden om afstand te doen van hun miskopen, en waarom ze winnende aandelen niet lang genoeg vasthouden. Men vreest de verliezen meer dan men de winsten begeert. Wie een winnend aandeel te vroeg verkoopt en daardoor een bepaald bedrag aan koersstijging misloopt, voelt dat veel minder erg dan het verlies van een even groot bedrag als hij een verliezend aandeel verkoopt.
En dan doet de mens nog zijn best om prioriteiten te stellen en voors- en tegens af te wegen. In de regel rotzooit hij maar wat aan. In Jacksonville wonen anderhalf keer zoveel mensen die Jack heten als je op grond van het toeval zou verwachten. En Amerikaanse tandartsen, dentists, heten bijna twee keer zo vaak Dennis als Walter of Jerry. Hoe dat kan? Die plaatsen en beroepen voelen lekker. Vanwege het zogeheten ‘naam-letter-effect’: mensen met een gezonde hoeveelheid zelfvertrouwen houden van hun eigen naam en laten zich daar onbewust kennelijk door beïnvloeden. Het blijkt dat mensen zelfs vaker trouwen met iemand met wie ze één of meer initialen delen.
Mensen hebben twee karakters, twee onafhankelijk van elkaar bestaande persoonlijkheden. De ene is het karakter dat we zelf denken te hebben, ons verhaal over onszelf. Daarnaast hebben we ook nog een meer mechanische, automatische, onbewuste persoonlijkheid. En die andere persoonlijkheid kennen wij zelf niet: mensen weten meestal niet precies weten wat ze willen, wat ze voelen, waarom ze doen wat ze doen.

Kortom, al die blufwetenschappen zijn volstrekt overbodig. Eh… rationeel gezien tenminste 😉

Bronnen (ik geef toe, allemaal uit de tweede hand): voor a) oratie Paul Schnabel, directeur van het SCP en The paradox of Choice, why more is less van Barry Schwartz; voor b) Paul Seabright, The Company of Strangers: A Natural History of Economic Life; voor c) onderzoek van Nobelprijswinnaar Economie van de psycholoog Daniel Kahneman en Strangers to Ourselves van de psycholoog Tim Wilson.

Deel:

4 reacties op “Homo non-economicus (Schaarste en overbodigheid)

  1. Als collega-econoom kan ik het niet laten om te reageren op je frontale aanval op de economische wetenschap :-).

    Ik ben het helemaal met je eens: als feitelijke beschrijvingen van de menselijke ziel zijn die aannamen (rationaliteit, eigenbelang) tamelijk waardeloos. Maar je kunt je vervolgens afvragen: waarom houden zoveel mensen zich met die tak van intellectuele sport bezig? Een mogelijk antwoord is dat ze niets beters te doen hebben: een soort tijdverdrijf voor in principe nutteloze intellectuelen. Ik geloof dat Voskuil die mening is toegedaan (d.w.z. voor alle academische activiteiten), en ‘Homo Economicus swings into action’, illustratie uit The Economist door Jac Depczyk
    het schijnt dat Veblen in dit verband ook altijd genoemd mag worden. Volgens mij zijn die veronderstellingen beter te begrijpen als je economie beschouwt als een soort vermomde praktische ethiek, dan als een poging tot een beschrijving en verklaring van het menselijk gedrag.

    Economische theorieën zijn vaak een poging om een verband te leggen tussen het algemeen en het persoonlijk belang. Bijvoorbeeld het economische stokpaard vrijhandel: vrijhandel zou je kunnen opvatten als een algemeen belang. De economische theorie beweert dat onze persoonlijke welvaart stijgt door vrijhandel. Dus zelfs al zouden mensen alleen streven naar eigenbelang, dan nog kun je vrijhandel verdedigen als maatschappelijk gewenst.

    Het streven naar eigenbelang is daarmee een soort minimum vooronderstelling ten aanzien van de sociale omgang, een soort bodem ethiek. De economische ideoloog-theoreticus zegt als het ware: als ons uitgangspunt is dat de maatschappelijke welvaart herleidbaar is tot onze individuele welvaart (een normatief uitgangspunt!) en we veronderstellen dat iedereen minimaal naar z’n eigenbelang streeft, dan is vrijhandel gewenst. Dat mensen uitsluitend streven naar eigenbelang heeft niet de functie van een feitelijke beschrijving van het menselijk karakter, het is veel meer een rhetorisch middel. De ideoloog-theoreticus hoeft geen beroep te doen op hogere ethische of religieuze waarden, bijvoorbeeld: vrijhandel is goed, want God heeft de mens vrij geschapen of: vrijhandel is goed want eventuele negatieve gevolgen zullen door de onderlinge solidariteit van mensen rechtgezet worden (ik zeg maar wat).

    Het mes snijdt bovendien aan twee kanten: het maakt het belang van vrijhandel duidelijk aan mensen die vooral aan hun eigenbelang denken. De ethische oplossing werkt zelfs in een egoïstische omgeving. Begrijp me goed: het gaat mij er niet om of de theorie klopt of niet; je hoeft het niet met die vrijhandelstheorie eens te zijn, om de maatschappelijke functie ervan te begrijpen.

    Mijn idee is dat (mainstream?) economie een stuk ‘eerlijker’ en begrijpelijker wordt als het zijn ‘positieve’ pretenties laat varen. Dit is allemaal misschien wat abstract en kort door de bocht, en er zijn vast filosofen die dit veel mooier en beter hebben verwoord.

    1. Mooi gezegd! En ook goed gezegd. Alleen is een probleem m.i. dat je wat ‘waar’ is en wat ‘goed’ is hier niet kunt scheiden. De ethische principes rusten namelijk op (pseudo) wetenschappelijke kennis:

      1. De mens is uit op gewin, dat is zijn aard (eerste ‘waarheid’).
      2. De mens is gelukkig als hij volgens zijn aard kan handelen. Of: de welvaart in een maatschappij is maximaal als dit mogelijk is (mits binnen bepaalde wettelijke regels). Of een andere utilitaristische variatie (tweede ‘waarheid’, van de wetenschapper die te weinig kijkt naar ‘Toen was geluk heel gewoon’ 😉 ).
      3. Uit 1 en 2 volgt: laat de mens vooral gewin najagen (eerste gedragsregel).

      Als 1 en/of 2 onwaar zijn, vervalt de argumentatie voor 3…

      1. Dat je wat ‘waar’ en wat ‘goed’ is niet kunt scheiden, is nu juist wat ik betwijfel. Mijn stelling is dat de (historische) politieke economie een anti ethische werkhypothese heeft gekozen om ethische bedenkingen ‘uit te schakelen’.

        Geleerden/scholastici voor de verlichting, die schreven over economische of sociale thema’s deden dat altijd als onderdeel van een maatschappelijke ethiek. Ik stel mij zo voor dat een belangrijke verdedigingslinie van de kerk was dat de mens geneigd was tot alle slechte zaken, en dat daarom toezicht nodig was van wereldlijke en religieuze autoriteiten. Adam Smith was een kind van de verlichting, en het programma van de verlichting was er deels opgericht om allerlei ‘irrationele’ maatschappelijke instellingen aan de kaak te stellen en dan natuurlijk met name religieuze prietpraat. Hij en latere economen proberen als het ware de ethiek uit het maatschappelijke denken te halen, door een soort ‘anti ethiek’ te poneren en vervolgens ‘aan te tonen’ dat dit toch tot aanvaardbare resultaten leidt.

        Het is in zekere zin vergelijkbaar met wat Kant doet ten aanzien van de ethiek: Kant haalt God uit de ethiek (maar dat heeft Smith natuurlijk ook geprobeerd in zijn Theory of Moral Sentiments) en ’toont aan’ dat dit tot een ‘zuiverder’ ethiek leidt dan een ethiek gebaseerd op religie (godsvrees). Het is een effectieve strategie geweest, alleen zitten we nu nog steeds opgescheept met die werkhypothese, die nu eigenlijk geen functie meer heeft, maar een soort eigen leven is gaan leiden.

        1. Helemaal mee eens. Alleen is anti-ethiek ook ethiek; het is niet neutraal, zuiver beschrijvend. Maar inderdaad: we hebben hier te maken met theorieën die duidelijk de sporen dragen van de Engelse samenleving van de 18 en 19e eeuw. Een samenleving waarin a) een economische ‘survival of the fittest’ plaatsvindt en b) de christelijke moraal sterker is dan nu.

          De klassieke economie beschrijft a en keurt b af, zou je kunnen zeggen. Een theorie die toen misschien wetenschappelijke en praktische waarde had, maar nu… nee. Al was het maar omdat we leven in een samenleving waarin ‘de mens niet wordt geplaagd door een tekort, maar door een teveel, een teveel aan drift, een mateloze drift die ongebreidelde mogelijkheden creëert’ (filosoof en directeur van het Nederlands theaterinstituut Kees Vuyk in Het menselijke teveel).

Geef een reactie