Louis-van-Gaal, Louis-van-Gaal, Louis-Louis-Louis-van-Gaal (De schildpad en de hazen)

Louis-van-Gaal, Louis-van-Gaal, Louis-Louis-Louis-van-Gaal (De schildpad en de hazen)

Onder voetballiefhebbers is het een strijdpunt: wie was de beste trainer? Louis van Gaal of Johan Cruijff? Allebei hebben ze zo’n beetje alles gewonnen wat er te winnen valt. Allebei waren ze (ieder op zijn eigen manier) briljant in de omgang met de pers. Allebei hebben ze de taal verrijkt met hun eigen uitdrukkingen en zegswijzen, van de in de christelijke traditie wortelende Cruijffismen (‘Elk nadeel heb z’n voordeel’) tot de tegen het Zen-Boeddhisme aanschurkende wijsheden van Van Gaal (‘Ben ik nou zo slim of ben jij nou zo dom?’).

Alleen is hun voetbalvisie volstrekt tegengesteld. Cruijff vindt dat je het elftal rondom de sterke spelers moet opbouwen, Van Gaal is de man die vindt dat zelfs de grootste sterren zich ondergeschikt moet maken. Niet alleen is Cruijff daarmee een stuk sympathieker dan Van Gaal, het maakte hem ook een betere trainer. Want hij kon zijn spel makkelijk afstemmen op het spel van de tegenstander door wat met mannetjes te schuiven waar Van Gaal gevangen zat in het keurslijf van een tot dogma verheven 4-3-3-systeem. Cruijff de visionair, de improvisator, de mensenkenner, het natuurtalent. Van Gaal de boekengeleerde, de bureaucraat, de disciplinedenker, de harde werker.

Dacht ik, tot gisteren.

Gisteren heb ik meegespeeld in een voetbalwedstrijd in het Olympisch Station van financieel journalisten tegen financieel directeuren. Onze trainer: Louis van Gaal. Op mijn verzoek mocht ik rechtsmidden staan, de plek waar ik het minste kwaad kon (ik heb jaren niet gevoetbald en dat is allerminst toevallig). Speciaal voor de wedstrijd had ik nieuwe voetbalschoenen gekocht. Met nogal korte, stompe noppen, maar in de sportzaak hadden ze me verzekerd dat ‘het wel zou gaan op’ op gras. Dat viel tegen: bij elke draai, elk schot en elke kapbeweging gleed ik uit. Na een kwartiertje aanmodderen moest ik eruit en kon ik mijn ’trainersschoenen’ (zoals Van Gaal mijn gravelschoentjes noemde) uittrekken.

Ik belde wat rond of iemand nog een stel voetbalschoenen had, en jawel, een vriend bleek bereid mij nog in de pauze van nieuw schoeisel te voorzien. “Ga jij in de tweede helft maar in de spits”, besloot Van Gaal. Strompelend doolde ik rond op het veld, met spierpijn van alle geforceerde bewegingen in de eerste helft. Ik sleepte mezelf naar voren. Een schildpad te midden van de hazen.

En dan … dan krijg ik de bal voor de voeten. Weg ermee, nu even niet, denk ik. En ik schiet ‘m naar voren. Ik struikel. Ik scoor. De verkeerde man op de juiste plaats.

Hoe kwam u erbij mij in de spits op te stellen?, vroeg ik Van Gaal na afloop. Intuïtie, zei hij. “Zoals jij effe regelde dat je goede schoenen kreeg… Toen wist ik dat je een kanjer moest zijn. En had ik gelijk of niet?”

Van Gaal is de grootste.

MoneyMatch2004
MoneyMatch2004
Deel:

Geef een reactie