Niets om trots op te zijn (Ook niet op Nederland)

Niets om trots op te zijn (Ook niet op Nederland)

Trots is een egocentrisch gevoel. Trots ben je immers op jezelf. Of liever gezegd op wat jij volgens jezelf hebt gepresteerd. Hoe meer iemand geneigd is zijn eigen prestaties te overschatten, hoe trotser hij is.

En zelfoverschatting ligt op de loer. Zelfs als we niet te licht denken over de inbreng van anderen, zelfs als we voldoende oog hebben voor hun prestaties. Want: in hoeverre heeft iemand wat hij presteert nu werkelijk aan zichzelf te danken? Is wat iemand bereikt in het leven niet het product van aanleg, opvoeding, en maatschappelijke omgeving? Wie trots op zichzelf is zal het niet willen inzien – trots maakt blind! – maar wat iemand in zijn leven presteert is slechts een toevallige samenloop van omstandigheden.

Trots op een ander dan? Komt bijna niet voor, en als het al voorkomt slaat het nergens op. Waarom zou ik bijvoorbeeld trots zijn op het Nederlands elftal als dat een wedstrijd wint? Ik heb niets aan die overwinning bijgedragen, helemaal niets. Hooguit ben ik blij, en dat vreugdegevoel is iets anders dan trots. Trots ben je alleen op een verdiende overwinning, blij ben je ook als je onverdiend wint. Je bent blij voor een ander omdat je met hem meeleeft, omdat je je in hem kunt verplaatsen (en natuurlijk kan ik me eerder inleven in Nederlandse voetballers dan in Italiaanse: ik weet tenslotte veel meer over die Nederlanders).

En trots op Nederland? Al helemaal niet, want aan wie danken we de (toegegeven, vaak indrukwekkende) prestaties van ´Nederland´? Inderdaad, aan Nederlanders, aan individuen – aan Rembrandt, Cruijff, aan vadertje Drees en aan Anne Frank. Ik voel misschien wel bewondering of afgunst voor die grote Nederlanders, maar trots? Of moet ik soms trots op onze mooie polders zijn, op de Amsterdamse binnenstad, op onze sociale voorzieningen? Daar kan ik me al helemaal niets bij voorstellen.

Het enige om trots op te zijn is bescheidenheid.

Deel:

Geef een reactie