De informal investor: suikeroom met verstand van zaken

Een suikeroom met verstand van zaken. Zo kan men een ‘informal investor’ – een ondernemende particuliere investeerder – misschien het beste omschrijven. Voor menig bedrijf op zoek naar financiering kan een informal investor een aantrekkelijk alternatief zijn voor een participatiemaatschappij. Een informal investor is vaak bereid te investeren in projecten waar andere financiers geen brood in zien. Ook brengt de informal investor meestal grote vakinhoudelijke kennis en ervaring mee waar het bedrijf van kan profiteren. Hij is behalve financier bovenal ook mede-ondernemer.

Informal investors vormen in Nederland een weinig bekend gezelschap. Drs. J. Schuit en drs. M. van Wijk, auteurs van het onlangs verschenen boek Informal Investors, typeren de ‘gemiddelde’ informal investor als ‘een – soms half uit het bedrijfsleven teruggetrokken – ondernemer met een uitgebreide persoonlijke ervaring’. “Hij is tussen de 45 en 50 jaar en heeft een management- of technische opleiding. Hij opereert vanuit een netwerk, dat hem voorziet van alle directe en indirecte informatie. Hij investeert graag met anderen in niet-beursgenoteerde ondernemingen.”

Naar schatting van Schuit en Van Wijk telt Nederland ten minste 600 informal investors, die gezamenlijk zo’n twee miljard risicodragend vermogen hebben geïnvesteerd in allerlei bedrijven. Dat is meer dan 3 miljoen gulden per persoon. Volgens Schuit en Van Wijk steekt een informal investor gemiddeld in bijna zes ondernemingen geld, een ruime ƒ 500.000 per onderneming.

Geheel onomstreden zijn deze cijfers niet. “Ik denk dat er eerder 1200 à 1500 informal investors, meer dan het dubbele dus van wat Schuit en Van Wijk aangeven. Hun schatting van het geïnvesteerde vermogen lijkt mij juist veel te hoog. Volgens mij ligt het in de orde van grootte van 1 miljard gulden, nog geen miljoen per persoon. Wanneer men uitgaat van 5 tot 6 investeringen per informal investor, komt dat dus neer op minder dan twee ton per onderneming”, zegt drs. P. van Peer, partner bij Management Centrum. Van Peer bemiddelt tussen bedrijven en informal investors.

Hoewel precieze gegevens ontbreken, lijkt het aanbod van ‘informal capital’ – om het zo maar eens te noemen – te stijgen. “Vooral omdat veel ondernemers die jaren vijftig en zestig een zaak hebben opgebouwd, hun bedrijf in de komende jaren zullen verkopen. Daarmee krijgen zij veel kapitaal tot hun beschikking. Een aantal van hen – vooral de jongsten – zal investeren in nieuwe ondernemingen”, aldus Van Peer. Ook Schuit, in het dagelijks leven universitair hoofddocent aan de Erasmus Universiteit ziet deze groep als een belangrijke bron van informal investors: “Mensen die nog heel actief zijn, maar die er genoeg van hebben elke morgen om half negen op kantoor te moeten zitten.”

Het kan voor een ondernemer die zaken wil doen met een informal investor dan ook moeilijk zijn met hem in aanraking te komen. De meeste informal investors zijn gesteld op hun privacy en opereren bij voorkeur anoniem. Ze zijn vaak zelfs wat huiverig voor bedelbrieven, briljante ideeën en zakelijke voorstellen. In de woorden van informal investor K. van der Bas, directeur van het reclamebureau Data Gold: “Ik krijg 1 à 2 keer per week iemand bij me met een plan. Ik zit echt niet te wachten op een stroom van mensen die me vertellen hoe ik binnen 1 week multi-miljonair kan worden.”

Avontuur

De meeste informal investors staan via hun relatienetwerk in contact met de buitenwereld. Schuit en Van Wijk raden de ondernemer daarom aan om de informal investor via datzelfde relatienetwerk te benaderen. Van Peer denkt dat men in de eigen kennissenkring de meeste kans maakt: “Vooral omdat je dan te maken krijgt met iemand die jou kent. Die geeft eerder geld dan een vreemde.” Een gevaar is wel dat de partijen zakelijk niet overweg blijken te kunnen waardoor de persoonlijke relatie beschadigd kan raken, zegt Van der Bas. “Ik zou het daarom afraden met goede bekenden zo’n avontuur aan te gaan.”

Als men binnen de eigen omgeving geen geld kan of wil losweken, is het volgens Van Peer vaak zinvol andere wegen te bewandelen. Soms kan men via een fusie- en overnamespecialist in contact komen met een informal investor. Een alternatief is via participatiemaatschappijen: die kunnen bedrijven waar zij zelf niet in willen investeren doorverwijzen naar informal investors.

Nog een andere mogelijkheid is volgens Van Peer een intermediair zoals hijzelf: “Iemand die de markt wat beter kent. En die kan beoordelen of het juiste moment is aangebroken om op een informal investor af te stappen. Er zijn nogal wat mensen die in een te vroeg stadium op zoek gaan naar financiering. Daardoor lopen ze gevaar dat ze veel zeggenschap prijs geven. Te laat is natuurlijk ook niet goed: dan wordt het vaak een gevecht tegen de ‘liquiditeitsklok’. Ten slotte kan een intermediaire partij zorgen dat er duidelijke afspraken met de informal investor worden gemaakt in geval van een overeenkomst. Het gevaar bestaat dat het er wat al te informeel aan toe gaat, en allerlei zaken niet geregeld worden. Dit kan de verstandhouding tussen ondernemer en informal investor beschadigen. Dat zou zonde zijn. De tocht die zij samen maken is heel lang. Daarom is een goede voorbereiding van het grootste belang.”

Net als een participatiemaatschappij verschaft een informal investor hoofdzakelijk eigen, ‘risicodragend’ vermogen. Informal investors verwerven een deel van het gewone aandelenkapitaal van een onderneming, al dan niet in combinatie met een achtergestelde lening, converteerbare leningen preferente aandelen en dergelijke. Schuit en Van Wijk stellen dat informal investors een grote voorkeur hebben voor gewone aandelen. Volgens hen wordt gemiddeld 59% van de totale waarde van de investeringen in de vorm van gewone aandelen aangehouden. Converteerbare leningen en achtergestelde leningen zijn goed voor respectievelijk 17% en 15%.

Informal investors zijn veelal bereid te investeren in projecten waar participatiemaatschappijen geen brood in zien. En dat soort projecten komt vaak voor. Participatiemaatschappijen keren zich in toenemende mate af van riskante en arbeidsintensieve investeringen. In vroege fase-investeringen – om een product uit te ontwikkelen of om een onderneming op te zetten – hebben participatiemaatschappijen nog maar weinig interesse. Onder de participatiemaatschappijen tekent zich een duidelijke trend af naar latere fase-investeringen, zoals de financiering van buy-outs. Het gaat hierbij meestal om ondernemingen met een bewezen status en een stabiele winstontwikkeling. Een participatiemaatschappij investeert bovendien liever één keer een groot bedrag in één onderneming dan datzelfde bedrag in te steken in verschillende kleinere ondernemingen.

Investeringen aan de onderkant van de markt door participatiemaatschappijen zijn niet gangbaar. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de cijfers van de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen over 1993. 31% van de ondernemingen waarin de NVP-leden investeerden bevond zich toen in het segment ƒ 200.000 – ƒ 500.000, terwijl slechts 13% minder dan ƒ 200.000 kreeg.

Een informal investor is volgens Schuit en Van Wijk meer ‘pro-actief ingesteld’ dan een particpatiemaatschappij: een informal investor investeert in een onderneming die voldoende potentie heeft om ooit succesvol te worden. Omdat toekomstig succes niet onlosmakelijk is verbonden met prestaties in het verleden, is de ontwikkelingsfase van een bedrijf voor een informal investor minder van belang. “Informal investors investeren in de meest uiteenlopende ontwikkelingsfasen. Heeft een starter potentie, dan investeert men in een starter; is een volwassen onderneming kansrijk, dan investeert men in die volwassen onderneming.”

Uit een steekproef van Schuit en Van Wijk blijken informal investors vooral te investeren in ondernemingen in de start-fase en in herstructureringen via turn-arounds. Bedenkt men dat de investeringsbedragen van informal investors gemiddeld lager liggen dan die van de participatiemaatschappijen, zal duidelijk zijn dat een informal investor niet zozeer een concurrent is van participatiemaatschappij als wel een aanvulling. (Zie tabel 1)

Tabel 1: Investeringen van informal investors

Fase Aantal investeringen Totaal geïnvesteerd Gemiddeld per investering (alle bedragen x fl. 1000)

Start 45 23.320 520
Groei 38 15.100 400

Volwassen 15 11.950 800

Turn-around 34 25.400 750

Totaal 132 75.770 574

Toelichting: deze tabel is gebaseerd op een steekproef onder 23 informal investors.

Bron: Schuit en Van Wijk, Informal Investors

Dankzij de kennis en ervaring die de informal investor heeft opgedaan in het bedrijfsleven, kan hij volgens Schuit en Wijk goed taxeren wat de potentie is van een onderneming waarmee hij in aanraking komt. Te meer daar een informal investor meestal investeert in bedrijfstakken en activiteiten waarin hij zelf carrière heeft gemaakt. Zijn investeringscriteria kunnen bijgevolg sterk verschillen van die van een particpatiemaatschappij: hij kijkt als ondernemer naar een mede-ondernemer. Hij ontbeert de sterk financieel georiënteerde houding van een participatiemaatschappij – ‘geen gezeur over cijfertjes’ – en let veel meer op operationele zaken.

Volgens Schuit en Van Wijk hechten de meeste informal investors veel waarde aan een ondernemingsplan. Een eerste stap die een ondernemer moet nemen bestaat volgens hen dan ook uit het schrijven van een ondernemingsplan. Zaligmakend is zo’n plan overigens niet. Van der Bas zegt zelfs nauwelijk waarde te hechten aan het ondernemingsplan: “Ik vind doortimmerde plannen zelfs verdacht. Wat als je investeert in het plan van een bedrijf waarvan de partners na vier weken slaande ruzie met elkaar krijgen? Daar sta je dan met je plan.”

Vertrouwd

Belangrijker dan een ondernemingsplan is dat het voorstel van de ondernemer aansluit op de kennis en ervaring van de informal investor, gegeven diens voorkeur voor hem vertrouwde bedrijfstakken en producten. Strikt noodzakelijk is dit overigens niet, relativeren Schuit en Van Wijk. “Wanneer informal investors geen kennis hebben van de bedrijfstak, zijn zij vaak wel bereid geld beschikbaar te stellen als een collega met specifieke kennis daartoe ook bereid is. Het geeft de informal investor een meer comfortabel gevoel als deze partij bereid is als mede-investeerder op te treden.”

Soms treft de ondernemer ook informal investors zonder verregaande specialisatie. J. Dekker en J. Padget, bijvoorbeeld, die met hun bedrijf Padget Associates als ‘full time’ informal investors opereren. Padget is van huis uit landbouwkundig ingenieur, Dekker was vroeger tandarts. Zij investeren hoofdzakelijk in dienstverlening en detailhandel, in bedrijven met een franchiseformule zoals Budget Rent a Car en 1-Hour Super Foto, maar ook in producten zoals Van Gogh-dassen, -parfums en andere parafernalia. De grootste gemene deler van hun investeringen is, zegt Dekker, ‘dat ze geld opbrengen’.

Een belangrijk aandachtspunt van de informal investor is de kwaliteit van het management. Volgens Schuit en Van Wijk is het voor een informal investor van groot belang dat de ondernemer over ervaring beschikt op het product- marktgebied waarop de onderneming actief is, dus ook als het gaat om een startende onderneming. “Ook vormen een strategische visie en een doelstellingsgerichte houding van de ondernemer belangrijke voorwaarden. Bovendien voelt een informal investor zich meer comfortabel wanneer een ondernemer een aanzienlijk deel van zijn privé-vermogen in de onderneming investeert. Hiermee geeft een ondernemer aan dat hij vertrouwen heeft in de toekomst van zijn bedrijf.”

Van der Bas haalt het relaas op van een vrouw die een bloemenstal wilde beginnen in een stad waar al drie concurrenten waren. Bij diverse financiers ving zij bot omdat volgens marktonderzoek bleek dat in de regio geen plaats was voor een extra stal. De vrouw zette door. Nu, enige tijd later, blijkt dat in de regio was inderdaad slechts is voor drie bloemenstallen. Alleen niet de drie die de financiers verwachtten. Een concurrent heeft zich teruggetrokken. Met de vrouw gaat het uitstekend. Moraal, aldus Van der Bas: “Het gaat om de mensen. Als die beter zijn dan hun concurrenten, dan wordt het wat. Anders niet. Ik kijk daarom voor alles of iemand een goede ondernemer is: of hij onafhankelijk is, creatief en optimistisch ingesteld – dat soort zaken. ”

Informal investors hebben over het algemeen flexibele rendementseisen. Zij investeren grotendeels voor hun eigen lol, dus aan een investering waaraan zij denken veel plezier te beleven zullen ze lage rendementseisen stellen. Daarnaast geldt: hoe hoger het risico, hoe hoger die eisen liggen. “Informal investors pinnen zich niet vast op een bepaalde rendementseis. Zien zij een ‘leuke’ investeringsmogelijkheid met een beperkt risico en een rendementsverwachting van 10% op jaarbasis, dan kunnen zij hierin investeren. Sommige informal investors geven aan dat zij op een investering een jaarlijks rendement hebben behaald van 5% en dat dit geheel conform verwachting was.”

Particpatiemaatschappijen zijn minder goed in staat flexibele en vaak lage rendementseisen te hanteren, aldus Schuit en Van Wijk. Participatiemaatschappijen missen de branchespecifieke kennis van de informal investor. “Zij worden gedwongen bij gebrek aan inzicht min of meer gedwongen een meer algemene rendementseis te hanteren, gebaseerd op algemeen geldende risico’s die bijvoorbeeld samenhangen met de ontwikkelingsfase waarin een onderneming zich bevindt.” Hier komt bij dat zij meestal niet voor eigen rekening en risico opereren zoals informal investors, maar het geld beheren voor andere bedrijven, met name banken en verzekeringsmaatschappijen. En die stellen nu eenmaal vaste rendementseisen, hetgeen doorwerkt in het investeringsbeleid van de participatiemaatschappij.

Ongeacht of hij met een informal investor of met een participatiemaatschappij in zee gaat, de ondernemer moet altijd enige zeggenschap prijs geven aan degene die investeert. Volgens Schuit en Van Wijk maken informal investors goed gebruik van hun zeggenschap. Informal investors zijn ‘actief’ en ‘pro-actief’ betrokken bij hun investeringen, zo schrijven zij. Meer dan participatiemaatschappijen: “Hun betrokkenheid is eerder responsief dan actief en pro-actief. Dat wil zeggen: men reageert op de problemen die door de ondernemer zelf naar voren worden gebracht. Door de meer afstandelijke benadering zijn participatiemaatschappijen minder goed in staat om zelf vroegtijdig problemen te signaleren.” De begeleiding van een participatiemaatschappij is vaak weinig intensief, vult Schuit aan: “Dat is de ‘professionele vloek’ waaronder zij gebukt gaan: er moeten aanzienlijke bedragen over een groot aantal participaties worden verdeeld. En dat leidt ertoe dat de aandacht die aan een individuele participatie kan worden besteed beperkt is.”

Hier staat tegenover dat de begeleiding van de participatiemaatschappij wel bijzonder professioneel is en vaak meer gestructureerd dan van een informal investor, zegt Van Peer. “Het is voor een participatiemaatschappij heel gewoon om op gezette tijden de onderneming te confronteren met een overzicht van de bedrijfsresultaten en gedegen marktanalyses. Er wordt professioneel naar ondernemingen gekeken. En dat legt een druk op de ondernemer om beter te functioneren. Bij een informal investor zal de begeleiding vaak wat minder gestructureerd zijn.”

Informal investors vormen een rijk geschakeerd gezelschap van individuen die één kenmerk gemeen hebben: het zijn voortreffelijke ondernemers, aldus Schuit en Van Wijk. Behalve dat informal investors hierdoor een realistische risico/rendementsafweging kunnen maken, zijn zij ook in staat hun participaties te begeleiden. Na de investering ontpopt hij zich niet alleen als financier maar bovenal ook mede-ondernemer. Zijn begeleiding is veel persoonlijker en intensiever dan van een participatiemaatschappij. Padget: “Rondreizen, met ze praten, overleggen over nieuwe investeringsmogelijkheden.” Dekker: “‘Management by walking around’, daar komt het op neer. Zo proberen wij te zorgen dat het potentieel van een onderneming volledig wordt benut.”

Het kan ook wel eens wrijvingen geven, zegt Schuit. “Een participatiemaatschappij is al tevreden als jij iedere maand netjes je financiële gegevens reproduceert. Een informal investor eist vaak dat je vertelt hoe je de markt hebt bewerkt, wie je hebt ontmoet, wat je voor personeel hebt aangetrokken. Het is vaak een echte bemoeial. Als de ondernemer dat niet aan kan, is de kans groot dat dit leidt tot conflicten.”

Schuit voegt toe dat een conflict tussen informal investor en ondernemer eerder uitzondering is dan regel. In het algemeen geldt volgens hem dat beiden ondernemingsgericht denken, waardoor er weinig misverstanden tussen hen ontstaan. De ‘post-investeringsactiviteiten’ van een informal investor liggen bovendien meestal op terreinen waar de ondernemer zich het minste thuis voelt. Daardoor kan een informal investor de ondernemer goed aanvullen op punten waar deze minder sterk is. “Hij is geen tweede kapitein op het schip”, stellen Schuit en Van Wijk, “maar een ervaren stuurman die de kapitein bijstaat en bijstuurt op die fronten waar een afwijkende koers dreigt te worden gevaren.”

Dat een informal investor de onderneming niet al te zeer naar zich toe wil trekken, blijkt volgens hen ook uit de mate van zeggenschap die informal investors meestal bedingen. Meestal – bij ruim 66% van de investeringen – gaat het om minderheidsbelangen. “Omdat zij zelf ondernemer zijn geweest, weten informal investors als geen ander wat het belang is van ruimte om een onderneming te leiden.”

Over het algemeen houdt de informal investor zich verre van operationele zaken – het selecteren van toeleveranciers, het personeelsbeleid en andere dagelijkse zaken. Hij is, in de woorden van Dekker, een ‘directeur van de directeur’. Soms krijgt de informal investor een formele positie als commissaris, zoals Padget bij zijn participaties. De informal investor is hoofdzakelijk actief op het strategische, financiële en organisatorische vlak. Daarnaast ondersteunen informal investors de ondernemer nogal eens in ontwikkeling van zijn commerciële visie en vaardigheden. De betrokkenheid bij de ontwikkeling van marketingplannen is bijvoorbeeld groot. De meerderheid van de informal investors blijkt zich volgens Schuit en Van Wijk zelfs bezig te houden met een ‘zeer operationeel’ aspect, te weten het creëren van een klantenkring.

Al stellen informal investors niet bijzonder hoge rendementseisen, zij behalen wel uitzonderlijk hoge rendementen volgens Schuit en Van Wijk. Zij stellen dat informal investors met hun ‘post-investeringsactiviteiten’ financieel succesvol zijn, zeker in vergelijking met de participatiemaatschappijen. Om dit te staven, hanteren Schuit en Van Wijk het rendement op een behaalde investering als maatstaf: de opbrengst van een investering bij verkoop plus tussentijdse dividendopbrengsten wordt gedeeld door de prijs die er voor betaald is en de looptijd van de investering. Dit resulteert in een rendementspercentage op jaarbasis. In dit percentage komt overigens niet tot uitdrukking in hoeverre het bedrijf profiteert van het behaalde rendement. Dit hangt uiteraard af van de afspraken die bedrijf en informal investor hierover hebben en van de aard van de ‘exit’: wie is de koper?

Het rendement op een investering van ‘de’ informal investor is in alle fasen hoger dan van ‘de’ participatiemaatschappij, behalve in de volwassenheidsfase. De toegevoegde waarde van een informal investor bestaat nu eenmaal grotendeels uit actieve begeleiding. Een starter of een bedrijf in een turn-around kan daar enorm bij gebaat zijn, een onderneming in de volwassenheidsfase veel minder. Zie tabel 2.

Tabel 2: Rendement per financieringsfase van informal investors en van particpatiemaatschappijen

Rendement van Rendement van

informal investors participatiemaatschappijen

Ontwikkelingsfase Gemiddeld rendement Ontwikkelingsfase Gemiddeld rendement

Start 8% Vroege financiering -3% (= start)

Groei 20% Latere financiering 11% (= groei)

Volwassenheid 13% Buy-out 25% (= volwassenheid)

Brug-financiering 38% (= volwassenheid)

Turn-around 29% Turn-around 7%

Bron: Schuit en Van Wijk, Informal Investors en NVP Jaarboek (1991)

Het succes van de informal investor in de vroege fasen en bij turn-arounds kent vele oorzaken. De goede afweging van risico’s en de goede begeleiding zijn slechts enkele. Belangrijk is ook dat de informal investor vaak het juiste moment weten uit te kiezen om hun investering te verkopen. Zij doen afstand van hun belang in een onderneming wanneer er een goede prijs voor kan worden gevraagd. In de praktijk blijkt volgens Schuit en Van Wijk dat de informal investor betrekkelijk lang aan een bedrijf verbonden blijft. Zij stellen dat meer dan de helft van de informal investors (54%) bereid is tot een maximale investeringstermijn van langer dan 8 jaar. Een kwart zou zelfs een termijn van meer dan 15 jaar overwegen. Voor een kwart speelt de investeringstermijn geen enkele rol, aldus Schuit en Van Wijk. In het algemeen hebben informal investors een lange-termijn-visie, concluderen zij.

Dit in tegenstelling tot veel particpatiemaatschappijen. Zeker als het gaat om participatiemaatschappijen die fondsen beheren met een beperkte looptijd: die hopen in het algemeen hun participatie binnen 5 tot 10 jaar te verzilveren. Maar ook voor andere participatiemaatschappijen is een looptijd van langer dan tien jaar uitzonderlijk. Participatiemaatschappijen hebben, zo wordt wel eens gezegd, veel geld maar weinig geduld. Het belang van de looptijd van de investering is voor hen enorm. Wanneer een goede ‘exit-mogelijkheid ‘ onzeker is, kan de ondernemer het bij de particpatiemaatschappij wel vergeten. Bij een informal investor maakt hij nog een goede kans.

Literatuur: Informal Investors, Drs. J. Schuit en drs. M. van Wijk (Delwel Uitgeverij, Den Haag, ISBN 90-6155-609-0)

Kader: De Praktijk

Budget Rent a Car: groei door ‘informal investor’

Tien jaar geleden had Budget Rent a Car in Nederland welgeteld 4 vestigingen en was het in handen van enkele mensen van wie de meesten nauwelijks bemoeienis hadden met het bedrijf. Die aandeelhouders wisten niet goed hoe ze moesten uitbreiden. Eigenlijk wilden ze ook wel van het bedrijf af. Het management had wel ideeën over hoe te groeien, maar beschikte over te weinig zeggenschap en te weinig aandrang om die uit te voeren. Tegenwoordig telt Budget Rent a Car meer dan 40 Nederlandse vestigingen, waarmee het marktleider is hier te lande. Het management is nu mede-eigenaar en heeft een veel grotere verantwoordelijkheid dan destijds. Het eigen vermogen groeit gestaag.

De informal investor John Padget heeft aan de wieg gestaan van de groei van Budget Rent a Car in Nederland. Padget werd tien jaar geleden benaderd door een kennis, een directeur van Budget International, de franchisegever van Budget Rent a Car in Nederland. Niet veel later nam Padget Associates de aandelen over van de werkmaatschappij die het recht geeft Budget Rent a Car in Nederland te exploiteren. Kort daarop kwam de eerste kapitaalsinjectie waarmee het bedrijf verdere groei kon financieren.

In het geval van Budget Rent a Car heeft Padget nauw samengewerkt met banken en andere particuliere investeerders aan een complex financieel bouwwerk om zowel de overname als de groei te financieren, met als hoofdpijlers aandelen en converteerbare achtergestelde leningen. In totaal zijn er zestien aandeelhouders, onder wie Padget en het management. Padget is met zijn 20% aandeel een van de grotere minderheidsaandeelhouders.

Padget is daarnaast voorzitter van de Raad van Commissarissen. Padget beschouwt zich zelf als een ‘actieve commissaris. “Hij heeft een enorme ‘know how’ ingebracht”, aldus algemeen directeur G. Luif. “Hij heeft vooral voor professionalisering gezorgd. Bijvoorbeeld in de opzet van rapportagevormen en in de automatisering.” Daarmee is Padget meer dan een ‘klankbord’, zoals de overige commissarissen. De inbreng van Padget gaat echter niet zo ver dat hij zich met de dagelijkse gang van zaken bemoeit. Dat is de verantwoordelijkheid van de driekoppige directie – Luif zelf, een financieel directeur en een commercieel directeur. “Dat is aan het begin afgesproken: dat wij het management op ons zouden nemen”, aldus Luif.

Zo werken Padget en zijn compagnon Jacob Dekker het liefste. Padget: “Met een hecht management team, dat zelfstandig opereert. ‘Stand alone’, op een eigen locatie. Het contact onderhouden wij hoofdzakelijk via maandelijkse rapportages. Plus twee- of driemaandelijkse aandeelhoudersvergaderingen.” Bij Budget Rent a Car gaat dit al jaren tot volle tevredenheid van het management, meldt Luif.

Voor de toekomst voorzien Padget en Dekker verdere expansie. De mogelijkheden om te groeien zijn nog volop aanwezig, aldus Padget. “Zo gaat Budget kortdurende leasecontracten aanbieden, bijvoorbeeld voor mensen die in hun proeftijd zitten. Een bedrijf zit niet voor drie jaar met een leasecontract opgescheept, maar kan maandelijks beslissen over verlenging.”

Zo lang zij nog groeipotentieel in een bedrijf vermoeden, blijven Padget en Dekker betrokken. Padget: “Zo lang wij nog waarde kunnen toevoegen, door samen met het management nieuwe commerciële initiatieven te ontplooien, andere bedrijven over te nemen, de organisatie ver te stroomlijnen – door hoe dan ook door te gaan met bouwen aan het bedrijf. Pas als wij daar geen mogelijkheid toe zien, zullen we tot verkoop van ons aandeel overgaan.” Dan verliest het bedrijf de interesse van Padget en Dekker. Want, zegt Dekker: “Wij hoeven geen melkkoetje. Wij zijn niet geïnteresseerd of we onze schaapjes al op het droge hebben en de rest van ons leven in Tenerife. kunnen doorbrengen.”

Gezien de groeimogelijkheden die Budget Rent a Car nog lijkt te bieden aan Padget en Dekker, is verkoop nog niet aan de orde. Maar als het wel zo, nu is het sowieso een slecht moment om te verkopen, zegt Dekker. “Over de hele linie liggen de prijzen laag. Pas als die weer stijgen is verkopen verstandig. Zo simpel is het tenslotte: goedkoop inkopen en duur verkopen.”

Capacity: ‘know how’ als belangrijkste investering

Een bureau dat marketing- en communicatieafdelingen van bedrijven voorziet van tijdelijk personeel: dat was het idee waarmee Marcel Limbourg 3 jaar geleden begon met het detacheringsbureau Capacity. Een idee waarvoor minder dan een ton nodig was om in de praktijk te brengen.

Toch wilde Limbourg verschillende informal investors te betrekken bij de uitvoering van zijn plan. Niet zozeer om hun financiële inbreng maar omdat hij hoopte dat hun expertise Capacity zou kunnen versterken. Tijdens de voorbereiding had Limbourg met vele deskundigen gesproken. De meesten zagen weinig in zijn plannen. Maar er zaten drie mensen tussen die zijn enthousiasme deelden en die Limbourg goed kon gebruiken. Elk had een eigen specialisme dat Capacity goed van pas kwam: marketing en communicatie, werving en selectie en interim management. Zij namen met Limbourg een aandeel in Capacity.

Limbourg nam ontslag bij zijn werkgever, een bureau dat technici detacheerde, ging ‘drie hoog achter’ zitten met een computer die hij amper kon bedienen omdat hij altijd een secretaresse had gehad en ging enthousiast aan de slag. Limbourg was van meet af aan de baas. “De drie anderen mocht alleen achterop mee op de fiets, maar moesten hun ‘handjes’ van het stuur houden.”

Allengs doofde het vertrouwen in Capacity bij twee van de drie overige partners. Zij deden hun aandelen van de hand. Alleen de derde partner gedeeld was onverminderd enthousiast. Dat was Kees van der Bas, directeur van het reclamebureau Data Gold. Van der Bas heeft zijn bureau enkele jaren gelden verkocht en investeert sindsdien her en der in reclamebureaus en aanverwante bedrijven. Meestal in beginnende ondernemingen zoals Capacity – een bedrijf dat hem wel aanstond: “Het verhaal beviel mij. En ik geloofde in de ondernemerskwaliteiten van Marcel Limbourg. Zij het dat ik hem wel over-optimistisch vond. Ik dacht zelfs: ‘hij ijlt’. Al met al zag ik er wel wat in – en dat is een voorwaarde want ik ben natuurlijk geen filantroop.”

De afgelopen jaren heeft Van der Bas bij Capacity vooral gefungeerd als ‘coach’ en ‘steun en toeverlaat’, zegt Limbourg. ‘Zeker in het begin is het heel prettig om een ‘second opinion’ te hebben van iemand aan wie je je plannen kunt voorleggen. En om terecht te kunnen bij iemand die als je aan jezelf twijfelt zegt: ‘Zeur niet!’ Dat is belangrijk: dat je als ondernemer af en wordt herinnerd aan de kleine succesjes en niet alleen maar tobt over de toekomst.”

Tobben over de toekomst was ook niet nodig. Er kwamen vestigingen in Amsterdam, Rotterdam en Arnhem. Een vestiging in Eindhoven kwam in zicht. Capacity groeide en bloeide. Met en dankzij Van der Bas – maar niet voor lang meer. Voor Van der Bas is vooral van belang dat hij invloed heeft op het beleid van de onderneming. Een groot bedrijf spreekt hem daarom minder aan. “Een investering kan zakelijk gezien nog wel interessant zijn, maar daar is het mij niet om te doen. Ik ben het zicht kwijt. Ik ben een te klein visje in de vijver. Dan neem ik liever afscheid.”

Enkele maanden geleden heeft Van der Bas zijn belang verkocht. “Meestal verkoop ik mijn aandeel aan de leden van het management team. Die kunnen vaak niet genoeg geld bij elkaar brengen om een reële prijs voor het bedrijf te betalen.” Dit keer heeft Van der Bas zijn belang verkocht aan Staal Participaties, het participatiefonds van Staal Bankiers. Daardoor kon hij een beter rendement op zijn investering behalen dan hij gewend is.Van der Bas is tevreden. Al heeft hij wel de indruk dat hij zakelijk gezien beter nog enige tijd had kunnen wachten. Want Capacity is nog lang niet uitgegroeid. De waarde van het bedrijf zal nog wel enige tijd stijgen. En de economie lijkt een periode van hoogconjunctuur in te gaan, waardoor er waarschijnlijk stijgende vraag komt naar hoogwaardig tijdelijk personeel zoals Capacity dat levert. Van der Bas vrolijk: “Heb ik toch weer te vroeg verkocht. Ben ik toch zielig.”

Artikel voor Rendement

Deel:

Geef een reactie