In Pim

Als columnist heb je het maar makkelijk. Je slaat wild om je heen als je mensen wilt provoceren. Je plaatst een grap om de lachers op je hand te krijgen. Je bouwt een elegante redenering op als je je lezers wilt overtuigen van je gelijk. De onderwerpen voor een politiek columnist liggen voor de hand: de vreemdelingenproblematiek, de verwaarloosde gezondheidszorg, het bijna wegbezuinigde onderwijs, de verloedering van de grote steden, de onveiligheid op straat. Allemaal kwesties die Paars heeft laten liggen, allemaal kwesties die ‘de mensen in het land’ (zoals ik ze noem) ter harte gaan.

Als wetenschapper heb je het zo mogelijk nog eenvoudiger. Op mijn vakgebied tenminste. Je schrijft gewoon op wat je vindt en drenkt dat in een quasi-wetenschappelijk sausje. Wetenschappers met wie je het eens bent citeer je om je argumenten kracht bij te zetten en klaar is je wetenschappelijke artikel. Je vrienden zullen je prijzen, je vijanden je aanvallen. Zo houden we elkaar bezig, en kan de wetenschappelijke discussie tot in lengte van jaren voortduren.

Ik denk nog wel eens met weemoed terug aan de tijd dat ik mijn dagen doorbracht met stukjes tikken, wetenschappelijke bijdragen schrijven en hier en daar een praatje houden. Wat was het dat me dreef om dat luxe-leventje op te geven? Onrust, angst voor verveling? Ik zie mezelf inderdaad niet tot aan mijn dood tussen mijn Biedermeier-meubelen zitten. Gekwetste eigenliefde? Wil ik mijn langverloren liefde zo nodig aantonen dat hij er verkeerd aan heeft gedaan mij af te wijzen? Of doe ik het voor mijn moeder, wil ik haar over de dood heen laten zien dat ik me ontworsteld heb aan het beschutte bestaan van vroeger? Of hebben mijn critici gelijk, en word ik vooral door ijdelheid gedreven. Ik weet het niet, ik wil er ook niet al te lang over nadenken. Zei Oscar Wilde niet: “Only the artificial lasts. Man’s deeper nature is soon found out”?

Nu moet ik – zoals een Rotterdammer betaamt – de daad bij het woord voegen. En je hoeft geen intellectueel zwaargewicht te zijn om in te zien dat het vaak makkelijker praten is dan handelen. Dat geldt zeker voor mij. Ervaren politici hebben geleerd niet meer te beloven dan ze waar kunnen maken. Hun ‘sexappeal’ is hierdoor misschien niet groot. Maar aan de andere kant stellen ze de kiezers ook niet gauw teleur. Ik heb het als visionair maar moeilijk. Stemmen trekken: niet zo’n probleem. Maar dan begint de ellende pas. Ik zeg dan wel dat ik doe wat ik zeg en dat ik zeg wat ik doe – maar ga d’r maar eens aan staan! Een ‘hell of a job’, meneer.

Nu moet ik een team vormen, terwijl ik gewend ben in ‘splendid isolation’ te werken en me nooit iets aan iemand gelegen heb hoeven laten liggen. Waar haal ik de mensen vandaan voor die zeventien zetels? De lijst van mijn eigen partij bestaat niet bepaald uit de meest capabele bestuurders in Rotterdam. Eerder het slag mensen dat je niet in de darkroom wilt tegenkomen. Moet ik daarmee straks dag in, dag uit in één en dezelfde ruimte zitten?! En dan moet ik ook nog met andere partijen samenwerken, terwijl ik me juist zo tegen hen heb afgezet. Moet ik nú al mijn geloofwaardigheid ondermijnen? Terwijl ik over enkele maanden ook nog de BV Nederland op de schop moet nemen?

O heremijntijd! Kon ik me maar weer rustig terugtrekken op mijn studeerkamer en achter de boeken plaatsnemen. Waar ben ik aan begonnen?

Artikel verschenen in een serie columns voor Writers Block over de Verkiezingen van 2002

 

Deel:

Geef een reactie