Investeren: wie durft?

De investeringen van het Nederlandse bedrijfsleven nemen snel toe. Vooral van het grootbedrijf. Voor veel ondernemers in het midden- en kleinbedrijf lijkt het nu echter ook een geschikte tijd om te investeren. Een marktanalyse is voor investeerders onontbeerlijk, een doordachte financiële analyse eveneens.

Nederland investeringsland. Wat het grootbedrijf betreft lijkt het daar tenminste sterk op. Het midden- en kleinbedrijf heeft de afgelopen maanden een minder actief investeringsbeleid gevoerd. En dat lijkt in de nabije toekomst zo te blijven. In het algemeen zijn de investeringsverwachtingen gunstiger bij de grotere ondernemingen dan bij de rest. Zo verwachten ondernemingen met 10 tot 100 werknemers in de fors investerende industrie dat de investeringen in 1995 nagenoeg op hetzelfde niveau zullen blijven als in 1994.

Logisch, zegt J. Bais, onderzoeker van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM). “Grotere ondernemingen zijn in het algemeen kapitaalintensiever, vooral doordat industriële ondernemingen oververtegenwoordigd zijn. Het investeringspeil zal relatief dus ook hoger liggen. Daar komt bij dat ondernemingen in het MKB vaker direct aan consumenten leveren. En de toename van de consumentenbestedingen is op dit moment beperkt.”

Investeringen kunnen worden onderverdeeld in vervangingsinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen. Van het eerste is sprake wanneer men investeert om verouderde apparatuur en andere vaste activa te vervangen, van het tweede als wanneer men de kapitaalgoederen voorraad uitbreidt. In de eerste fase van een economische opleving zal het vooral gaan om vervangingsinvesteringen, later zullen het vooral uitbreidingsinvesteringen zijn. Op dit moment doen zich beide voor. “Er is een grote inhaalvraag naar kapitaalgoederen”, zegt drs. K. Horden, universitair docent aan de Faculteit der Economische Wetenschappen aan de Erasmus Universiteit die ook cursussen Financieel Management verzorgt voor instellingen als het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW). “Een groeipercentage van 30% of zelfs 90%, dat kan gewoon niet allemaal bedoeld zijn om uit te breiden. “Als de bruto investeringen minus de afschrijvingen groter zijn dan nul, is dat is er per saldo echter wel nog sprake van uitbreidingsinvesteringen. En dat is nu zeker zo”, zegt drs. P. Oomens, hoofd publicaties van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Een andere indeling is in diepte- en breedteinvesteringen. De eerste zijn bedoeld om de menselijke arbeid te vervangen. De verhouding arbeid/kapitaal neemt af. Bij breedte investeringen gaat het aantrekken van nieuwe activa gepaard met een relatief even grote personele uitbreiding. De verhouding arbeid/kapitaal blijft gelijk. Volgens Oomens is er nu vooral sprake van breedteinvesteringen. “Uitbreiding van productiecapaciteit, daar gaat het om. Diepteinvesteringen vonden op grote schaal plaats toen de Nederlandse loonkosten zwaar uit de pas liepen met de rest van de wereld. Nu valt er niet meer zo veel te bereiken met diepteinvesteringen. De arbeidsproductiviteit is zo hoog. Wie de lonen in Nederland nog te hoog vindt, zal eerder uitwijken naar goedkope lonenlanden dan in Nederland diepteinvesteringen plegen.” Bais voegt hieraan toe dat men wel kan stellen dat ook breedteinvesteringen tegenwoordig een dieptekarakter hebben: “Technologische ontwikkelingen gaan zo snel dat er nog maar zelden uitsluitend sprake is van vervangen van een kapitaalgoed. De investering draagt er ook toe bij dat men efficiënter gaat produceren.” Zeker bij computers en andere ‘high-tech’ producten.

Lauw Loenen

Het verloop van de investeringen hangt sterk samen met de exportgerichtheid van onze economie. De sterke vraag naar Nederlandse producten in 1993 en 1994 leidde in eerste instantie tot een opbloei van sterk op het buitenland gerichte sectoren zoals de industrie, de groothandel, exportgerichte handelsbedrijven en transportondernemingen en zakelijke dienstverleners zoals bank- en verzekeringswezen.

Als het goed begint te gaan met bedrijven uit die sectoren, dan zullen zij vooral investeren in transportmiddelen en in machines en andere outillage. Als de economische opbloei doorzet, zullen zij ook sterk in gebouwen investeren. Van de opleving profiteren hun toeleveranciers weer: zoals horeca en overige diensten. en – in een later stadium – de bouw. Zo neemt de bedrijvigheid in alle sectoren toe. De productiecapaciteit wordt intensiever benut. Werknemers moeten harder werken. Er worden meer uitzendkrachten ingezet. Later neemt ook het aantal vaste krachten toe. En zo groeit het Bruto Nationaal Product: dit jaar met 3%, volgend jaar waarschijnlijk met 2,5 tot 2,75%.

Indien de bestedingen van alle tijdelijke en vaste werknemers leiden tot meer consumptie, zullen ook bedrijven die op de consumentenmarkt werken te maken krijgen met een toenemende vraag naar hun producten. Dit stadium is nog niet bereikt. Wel is het aantal banen dit jaar toegenomen, en daardoor is het totale looninkomen gestegen. Maar de consumentenbestedingen nemen slechts langzaam toe. De consumptie van particulieren groeide vorig jaar 1,7 procent. Dit jaar wordt een stijging van 1,9 procent verwacht. “Dat is nog ‘lauw Loenen'”, zegt Oomens. “Wel stijgt het vertrouwen van de consument in de economische ontwikkelingen en neemt zijn koopbereidheid toe. Vroeg of laat uit zich dat in toenemende bestedingen in – vooral – duurzame consumptiegoederen.”

Voor menige ondernemer, zeker als hij zich op de consumentenmarkt richt, lijkt dit een goed moment om te investeren. “Dat soort uitspraken mag het CBS niet doen. Maar ik kan wel stellen: de condities zijn er naar om nu te investeren”, zegt Oomens. “Niet alleen vanwege het hoge consumentenvertrouwen, dat wel even hoog zal blijven.” Ook de vraag vanuit het buitenland lijkt te blijven aanhouden, gezien de verwachte ontwikkeling van de wereldeconomie: een groei van 7% tot 8% in 1996 die Nederland een exportgroei oplevert van een kleine 5%. “De rente is in Nederland bovendien laag, zodat men goedkoop aan krediet kan komen. Verder lopen veel ondernemers die niet investeren het gevaar dat ze achter raken bij concurrenten die wel een actief investeringsbeleid voeren. Het kan nu een goed moment zijn om dat te voorkomen.”

Tot slot lijkt het aantal banen verder toe te nemen. Weliswaar is de banengroei bescheiden doordat veel (grote) ondernemingen een baanloze groei laten zien, maar een lichte toename doet zich wel voor. Het Centraal Planbureau verwacht dat er in 1996 rond de 80.000 banen bijkomen, waardoor 102.000 mensen aan de slag kunnen. En wellicht dat de consumptieve vraag in Nederland dan ook stijgt. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) verwacht een groei van de consumptie van 2,3 procent. Die toename zou te danken zijn aan de groeiende werkgelegenheid. Ook wordt verwacht dat de voordelen van belastingverlaging in toenemende mate de gevolgen van de loonmatigingen zullen overtreffen. Mogelijk zullen de jongste, tijdens Prinsjesdag gepresenteerde kabinetsmaatregelen om de koopkracht te behouden een verdere stimulans voor groei van de consumptie betekenen.

Financieel genie

Wie overweegt ergens in te investeren, zal eerst zeker moeten zijn dat er behoefte is aan de producten waarvoor hij zijn investeringsproject wil opzetten. Een veel gemaakte fout is dat men uitsluitend investeert op grond van ontwikkelingen uit het verleden. Men steekt geld in dure apparatuur en andere activa in de verwachting dat een stijgende omzet zich zal voortzetten. Terwijl dat natuurlijk niet het geval hoeft te zijn: als de vraag naar het product inzakt, zijn de investeringen weggegooid geld. “Je kunt nog zo’n financieel genie zijn, kennis van de markt en de producten zijn onmisbaar”, zegt Horden. “De Nederlandse tuinbouw heeft net zo lang watertomaten gekweekt tot ze er in Duitsland ziek van werden. Ze luisterden niet naar de markt. Die fout moet en ondernemers zien te voorkomen. Ze moeten de behoeften van hun klanten kennen en er op inspelen. Maar ook: erop vooruitlopen. In de tuinbouw schijnen nu bijvoorbeeld tomatentrossen het zeer goed te doen. Ondernemers die hebben geïnvesteerd in productie daarvan kunnen nu financieel oogsten.”

Voor de ondernemer die wil investeren is een investeringsanalyse onontbeerlijk: Wat kost een machine, gebouw me en wat levert het me op? In het kader vindt u vier gangbare methoden, die in combinatie met elkaar gebruikt kunnen worden. Horden raadt ondernemers aan in elk geval de methoden van de terugverdientijd en van de netto contante waarde of van de interne rentabiliteit te hanteren. “De methode van de terugverdientijd is theoretisch misschien niet helemaal zuiver, maar het is een krachtig hulpmiddel. Het geeft namelijk aan hoe lang het duurt voor het geïnvesteerde bedrag terugkomt. Dat kan zeer belangrijk zijn: veel ondernemers hebben de tijd niet om te wachten op hun geld. Of in een turbulente markt, als het belangrijk kan zijn dat een project een korte terugverdientijd heeft.”

Op basis van een marktanalyse en een investeringsanalyse, kan men besluiten een project aan te gaan. Een volgend vraagstuk is: hoe financiert men het? “Als het maar enigszins kan: uit de eigen kasstromen en uit het eigen vermogen”, zegt Horden. “Dat is het goedkoopst. Pas als dat niet kan zou ik lenen, eigen vermogen aantrekken bij verschaffers van risicokapitaal of leasen. Alleen ‘operationeel’ lease zou ik nog wel aanraden. Niet omdat het zo’n goedkope vorm van financiering is, maar omdat de ondernemer er makkelijk onderhoud en andere niet-kernactiviteiten mee kan uitsparen.”

Goed financieel management kan bij investeringsprojecten een doorslaggevende succesfactor zijn, zegt Horden. “Of het nu is om de kasstromen te genereren die nodig zijn voor investeringen, om op tijd rente en aflossing te kunnen betalen, of om te zorgen dat men de kredietlimiet van de bank niet overschrijdt. Zit achter je debiteuren aan. Houd je voorraden laag. En wees niet al te snel met betalen van je eigen rekeningen.”

<BEGIN KADER>

De investeringsanalyse: vier methoden

Hoe bepaalt men of een investering aantrekkelijk is? En hoe vergelijkt men het ene investeringsproject met het ander? Er zijn vier veel gebruikte methoden om investeringen te beoordelen. In alle vier kijkt men naar de vrijkomende cash flows die een investering oplevert. Het zijn:

1 – De methode van de terugverdientijd. De meest gehanteerde en makkelijkste methode. Centrale vraag is hierbij: hoe lang duurt het voordat het totaal van de vrijkomende cash flows het investeringsbedrag evenaart of overtreft. Een korte terugverdientijd kan een signaal zijn dat een project een betrekkelijk gering liquiditeitsrisico oplevert. De methode van de terugverdientijd is daarom bruikbaar als een voorselectiemiddel indien er slechts een beperkt bedrag aan investeringsmiddelen beschikbaar is en/of er weinig reserves zijn en het risico van investeringen beperkt moet blijven. Een bezwaar van deze methode is dat men niet werkt met de totale winstgevendheid van het project, aangezien niet alle vrijkomende cash flows in beschouwing worden genomen. Ernstiger is dat de cash flows niet zijn verdisconteerd zoals bij de methode van de interne rentabiliteit en de netto contante waarde.

2 – De methode van de gemiddelde rentabiliteit. Hierbij kijkt men naar wat een investering over een bepaalde periode oplevert, uitgedrukt als percentage van het geïnvesteerde bedrag.

In formule:

GR = {[1/n (@Ct -I)] / [½(I+R)]} * 100% voor t = 1..n

GR is de gemiddelde rentabiliteit

n het aantal perioden

Ct is het totaal van de vrijkomende kasstromen

I is de investering

R is het bedrag dat aan het einde van de looptijd vrijkomt uit de investering en/of als restwaarde uit duurzame activa (onderdeel van de cash flow die in de laatste periode vrijvalt).

Ook hier geldt het bezwaar dat de cash flows niet zijn verdisconteerd. Of een bedrag kort na de investering of jaren erna heeft geen invloed op de rentabiliteit. Deze methode kan hooguit worden gebruikt om een snelle, oppervlakkige indruk te krijgen van de mogelijke rentabiliteit.

3 – De methode van de netto contante waarde. Theoretisch gezien verdient deze methode of de methode van de interne rentabiliteit de voorkeur boven de methode van de terugverdientijd of van de gemiddelde rentabiliteit. De cash flows (inclusief eventuele cash flows uit opbrengst restwaarde) worden contant gemaakt naar het moment van investeren tegen een bepaalde disconteringsvoet (ofwel vermogenskostenvoet): het gewogen gemiddelde van de kosten van het eigen vermogen en het vreemd vermogen, uitgedrukt als percentage van het totale vermogen.

In formule (bij een eenmalige investering): NCW = CW – I = @Ct / (1+d)t – I voor t = 1..n

NCW is de netto contante waarde en CW is de contante waarde

I is de investering

Ct is het totaal van de vrijkomende kasstromen

n het aantal perioden

d is de disconteringsvoet

Naarmate die contante opbrengst groter is dan de initiële investering, is het project aantrekkelijker. Een bezwaar is dat men de vermogenskostenvoet alleen kan schatten, tenzij men de rendementseisen van de verschaffers van het eigen vermogen precies kent. Schatten is echter mogelijk. Men kan er bijvoorbeeld van uitgaan dat de verschaffer van eigen vermogen een vergoeding wil die ten minste overeenkomt met wat hij had ontvangen als hij het geld risicoloos had belegd in staatsleningen. Veel ondernemers die hun eigen bedrijf financieren zullen hiermee genoegen nemen; venture capitalists en anders verschaffers van eigen vermogen zullen er zeker 5-10% bovenop leggen.

<KADER IN KADER> De NCW-methode in de praktijk. Een cijfervoorbeeld. Een bedrijf heeft de volgende balansverhoudingen:

eigen vermogen 50%

het vreemd vermogen is verdeeld over:

middellange termijnkrediet 32%

rekening-courantkrediet 10%

lease 8%

De rentepercentages die bij deze financieringsvormen horen zijn:

eigen vermogen: 6,98%

middellange termijnkrediet: 8,23%

rekening-courantkrediet: 11,25%

lease: 11,59%

Het bedrijf komt uit op een gemiddelde vermogenskostenvoet van 8,18%. <EINDE KADER IN KADER>

4 – De methode van de interne rentabiliteit. Omgekeerd aan de methode van de netto contante waarde. Men stelt de netto contante waarde op nul. Aan de hand hiervan bepaalt men aan welke disconteringsvoet een investeringsproject ten minste moet voldoen, wil het niet verliesgevend zijn.

<EINDE KADER>

Literatuur:

Kosten en kosten, calculatieve bestuurlijke informatie
C. van Halem, A. van der Pol
Wolters Noordhof
ISBN 9001 36803 4

Financieren en investeren
M. van Wallenburg
Educaboek
ISBN 9011 02096 0

Onderzoek, ontwikkeling en andere immateriële investeringen in Nederland / Bert Minne. – Den Haag : Centraal Planbureau, 1995. – 170 p. : graf., tab. ; 24 cm. – (Onderzoeksmemorandum / Centraal Planbureau ; no. 116) ISBN 90-5635-005-6

Beoordelen van voorstellen voor investeringen in informatiesystemen: begrippenkader en vergelijking van methoden
E.W. Berghout en T.J.W. Renkema
TU Delft, Rapporten van de Faculteit der Technische Wiskunde en Informatica; no. 94-27
ISSN 0922 5641

Artikel voor Rendement

Deel:

Geef een reactie