Maatschappelijke jaarverslagen: nog geen antwoord op het ‘waarheen, waarvoor’

Wat gebeurt er met het geld dat ik aan goede doelen geeft? Hoe groen zijn de ‘groene’ fondsen waarin ik beleg? En wat kan ik aflezen uit een maatschappelijk verslag van een onderneming waarin ik aandelen heb? Steeds meer mensen stellen dit soort vragen. Maar de weg naar transparantie en sociale rentabiliteit is nog lang.

Het is droevig gesteld met de maatschappelijke verantwoording van Nederlandse ondernemingen. Slechts een handjevol grote bedrijven rapporteert helder over de effecten van hun bedrijfsactiviteiten op mens en milieu. Nu is maatschappelijke jaarverslaggeving in Nederland niet wettelijk verplicht. Maar er is wel een grote druk op bedrijven en maatschappelijke organisaties om verantwoording af te leggen van hun activiteiten.

Goede intenties

Een eerste stap op weg naar verbetering is meer transparantie. Waar komt het geld van een bedrijf of andere organisatie vandaan? En waar gaat het heen?

Het gros van de bedrijven publiceert nu jaarverslagen die onvoldoende inzicht geven in de maatschappelijke consequenties van hun bedrijfsvoering. In veel gevallen blijft het bij rapporteren over goede intenties, en mist uitleg over de manier waarop die goede bedoelingen waargemaakt worden. De dilemma?s die maatschappelijk verantwoord ondernemen met zich meebrengt worden amper beschreven.

Evenmin rapporteren bedrijven helder over de discussies die ze voeren met belangengroepen als consumentenorganisaties of de milieubeweging. Ook ontbreekt in jaarverslagen vaak voor de hand liggende informatie over bijvoorbeeld eigendomsverhoudingen, de publicatiedatum of zelfs adresgegevens.

Voor een groot gedeelte valt en staat transparantie met eenduidige begrippen en – voorzover mogelijk – met een cijfermatige onderbouwing van allerlei activiteiten. Organisaties die serieus aan de buitenwereld willen laten zien hoe ze opereren, moeten concreet kunnen aangeven wat ze doen, wat ze van plan zijn en wat er het afgelopen jaar van de voornemens gerealiseerd is. Bovendien moeten prestaties van bedrijven vergeleken kunnen worden met die van andere ondernemingen. Daarvoor zijn algemeen geldende regels nodig, en methodes om duurzaamheid in cijfers uit te drukken.

Eigen invulling

Het zogeheten Global Reporting Initiative bedenkt regels over de manier waarop bedrijven kunnen rapporteren over hun activiteiten op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De regels van het GRI, dat gesteund wordt door de Verenigde Naties, worden door steeds meer bedrijven als leidraad beschouwd, al geven de meeste organisaties hieraan nog wel hun eigen invulling.

In Nederland heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving een richtlijn opgesteld met adviezen over maatschappelijke jaarverslaggeving voor het opnemen van ‘duurzame’ informatie in het bestaande jaarverslag. De Raad heeft daarbij naar eigen zeggen bewust gekozen voor globale adviezen, zodat bedrijven zelf veel ruimte houden voor eigen invulling.

Reilen en zeilen

De verslagen van bedrijven die de Richtlijnen van de Raad voor Jaarverslaggeving volgen, geven enig inzicht in de duurzame consequenties van hun reilen en zeilen. Al moet worden gezegd dat de kwaliteit van de interne informatievoorziening rondom duurzaamheidsonderwerpen nog dermate gebrekkig is, dat het slechts een klein aantal ondernemingen erin slaagt de gelijktijdig met de financiële jaarcijfers ook over de duurzaamheidsprestaties te rapporteren.

Bovendien: met een goede rapportage ben je er als bedrijf nog niet. Want bij maatschappelijk verantwoord ondernemen komt meer kijken dan uitsluitend correct verantwoording afleggen van je daden. Het gaat ook om de daden zelf. Wat is daar het effect van? En wat kan er beter? Behalve het meten, is dus ook het weten en verbeteren van belang. Niet alleen het ‘wat’, maar ook het ‘waarheen’ en ‘waarvoor’, om met Mieke Telkamp te spreken.

Regenbos

Het GRI zet een stap in de goede richting door allerlei prestatieindicatoren te geven op het gebied van ‘planet, people en profit’, de bekende drie-eenheid waar het in het maatschappelijk verantwoord ondernemen allemaal om gaat. Sommige van die indicatoren zijn kwantitatief, zoals energieverbruik en ongevallenverzuim, andere kwalitatief (denk aan richtlijnen voor het respecteren van mensenrechten). Veel van deze indicatoren worden per sector opgesteld, om vergelijking van bedrijven te vergemakkelijken.

Er zijn andere pogingen om het effect van allerlei maatregelen te bepalen. Is het bijvoorbeeld mogelijk het effect van een actie tegen de schending van de mensenrechten te berekenen? Hoe weet je of het geld niet beter had kunnen worden besteed aan maatregelen om de kap van het regenbos tegen te gaan?

Een Amerikaanse methode probeert antwoord te geven op dit soort vragen, door het ‘sociale rendement op investeringen’ (SROI) te berekenen. De SROI-methode gaat er vanuit dat iedere bijdrage van een subsidiegever (fonds of overheid) aan een sociaal-maatschappelijk project feitelijk een ‘investering’ is, en moet daarom ook als zodanig worden beoordeeld.

Klinkt logisch, maar hoe is het resultaat te meten als het verdienen van geld niet voorop staat? De methodiek kijkt naar maatschappelijk resultaat, door de bedenkers ook wel ‘sociaal rendement’ genoemd. Hierbij wordt bijvoorbeeld het aantal werklozen dat via een organisatie een baan vindt als maatstaf genomen, of het aantal kinderen dat een bepaald jeugdhonk bezoekt. Dit is weer in geld uit te drukken en lijkt hiermee op de gebruikelijke ROI-analyses. In Nederland is de SROI-methodiek succesvol ingezet bij o.a. Blixem (een lunchrestaurant voor gehandicapten), bij de Batavia (het herbouwen van een zeventiende-eeuws schip in Lelystad door werklozen), en bij brouwerij de Prael (een brouwerij voor GGZ-cliënten).

Inzichtelijk

De methode is echter zoals gezegd niet algemeen aanvaard, en er zijn volop alternatieven. Zoals de methode van de ‘mondiale voetafdruk‘, een rekenmodel voor duurzaamheid dat inzichtelijk maakt hoeveel oppervlakte van de wereld een bedrijf, persoon, stad of andere entiteit nodig heeft voor consumptie en energieverbruik. Het model werd in 1996 met het boek Our Ecological Footprint door William Rees en Mathis Wackernagel geïntroduceerd. Sinds publicatie hebben enkele gemeentebesturen, maatschappelijke organisaties, bedrijven en individuen wereldwijd deze ‘rekenkunde van duurzaamheid’ overgenomen om hun impact op de natuur en klimaatverandering te verlagen.

Hoe werkt het? Heel simpel. De wereldvoorraden zijn niet onuitputtelijk. Grondstoffen en bruikbare gronden zijn er maar in beperkte mate. Dat is geen probleem, zolang we die met z’n allen niet te snel opmaken en er goed mee omgaan. Als alle bruikbare ruimte op aarde verdeeld wordt over alle mensen en we geven de natuur voldoende ruimte om te overleven, dan heeft elke bewoner gemiddeld per jaar recht op 1,7 hectare (17.000 m², ongeveer drie voetbalvelden). Dit heet het het Eerlijk Aarde-aandeel. Analyseer bijvoorbeeld de bestedingen van de overheid en inwoners van een land, en dat is dan hun voetafdruk. Wie de voetafdrukken van de verschillende landen naast elkaar legt, zal al snel één ding duidelijk zien: de voetafdruk van rijke landen is veel groter dan die van arme landen. De Nederlander heeft bijvoorbeeld gemiddeld 4,7 hectare nodig.

Gebreken

Het Global Footprint Network wil het gebruik van de mondiale voetafdruk stimuleren – met name onder regeringen en ondernemingen – en de richtlijnen ervan verder verfijnen en standaardiseren. Het netwerk wordt geadviseerd en ondersteund door een internationale coalitie, onder wie Lester Brown, oprichter van het Worldwatch Institute, Karl-Henrik Robèrt, oprichter van bedrijfsmodel en organisatie The Natural Step, en Michael Meacher, voormalige milieuminister voor Engeland. Met het model wordt overal ter wereld geëxperimenteerd. In Nederland bijvoorbeeld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het recente rapport ‘Milieudruk consumptie in beeld’, waarin milieudruk als gevolg van consumeren door inwoners in Nederland inzichtelijk wordt gemaakt.

Het model schiet wel tekort. Want hoe kun je bepalen hoeveel productief land wereldwijd beschikbaar is? Hoeveel bosoppervlakte is bestemd voor menselijke consumptie? Waarom is er in het rekenmodel tien procent ruimte voor ‘andere diersoorten’ overgehouden, en niet – noem eens wat – vijftien of drie procent? Ondanks de gebreken van de beschikbare data is de mondiale voetafdruk een waardevolle manier om te laten zien, dat we niet meer leven binnen de mogelijkheden van de natuurlijke hulpbronnen. Het laat op een neutrale wijze zien, dat er een wiskundig probleem is om de huidige leefwijze in stand te houden. En het mooie van de voetafdruk is, dat het consensus bouwt rondom gedeelde zorgen. Het nodigt iedereen uit om bij te dragen, het kan inzichtelijk maken hoe jouw prestaties zijn ten opzichte van anderen in jouw omgeving en het is een ondersteuning in het maken van beslissingen.

(Oorspronkelijk verschenen in One for the Other, januari 2005)

Deel:

Geef een reactie