Haat en liefde: over politiek en pers

Op journalisten na, vormen politici de meest gehate en geminachte beroepsgroep in onze samenleving. Dat is al eeuwenlang zo, en je zou verwachten dat de politici eraan gewend zijn geraakt dat ze worden afgeschilderd als machtswellustelingen door cartoonisten, dat ze in columns en satirische programma’s worden neergezet als opportunistische draaikonten en dat het grote publiek ze verantwoordelijk houdt voor de misstanden in de wereld – in het bijzonder voor de misstanden in het eigen huisje, tuintje en keukentje.

Maar de politicus lijkt te zijn geboren met een dikke huid en een bord voor zijn kop. Als er al iets tot hem doordringt van de weerzin die hij oproept, dan reageert hij hogelijk verbaast. Dat hij zo hard moet werken, tegen een salaris waar in het bedrijfsleven om wordt gelachen. Dat hij de afgelopen de aanzet heeft gegeven tot allerlei verbeteringen. De resultaten zijn nog niet zichtbaar, maar als hij wordt herkozen zal hij ‘de kar blijven trekken’, ‘zijn karwei afmaken’ en ‘de klus klaren’ – of woorden van soortgelijke strekking.

Hoewel hij niets begrijpt van zijn impopulariteit, ziet de politicus wel in dat ‘de kloof tussen burger en politiek’ moet worden gedicht. Tenslotte valt of staat de uitvoering van allerlei maatregelen met de medewerking van de bevolking. En als de bevolking niet meewerkt, is dat niet de schuld van de politiek. Of het zou moeten zijn dat de verantwoordelijke politici onvoldoende enthousiasme hebben weten te wekken bij de burgers. Ooit – tot in de nadagen van het communisme – leek het idee van de ‘maakbare samenleving’ nog geloofwaardig, met de politiek die als een soort ‘Big Brother’ die vanuit een bovenmaatschappelijke cockpit het reilen en zeilen in de samenleving bestiert. Maar dat idee is al lang achterhaald, en gesneuveld met de val van het Ijzeren Gordijn. De politicus die wat wil bereiken moet een ‘Great Communicator’ zijn, geen ‘Big Brother’. Hij moet enthousiasmeren, niet dicteren. Coachen, niet commanderen.

Zeker in verkiezingstijd probeert zal de politicus de burger bij de politiek proberen te betrekken. Want juist dan is de politicus is afhankelijk van de burger. Tenslotte móet hij stemmen winnen en het bekende politieke zendelingenwerk doen: de achterban masseren, nieuwe kiezers werven en weglopers terugwinnen. Dus zoekt hij de publiciteit op. Hij hengelt hier naar een interview, daar vraagt hij of hij een toespraak mag houden. Hij belt Netwerk op of hij geen interview mag afstaan. Hij laat Barend en Van Dorp weten dat hij wel met ze wil meeborrelen.

Zo loopt de politicus de pers achterna als een iemand die tot over zijn oren verliefd is. Hij probeert de journalist te verleiden tot een onderhoud – door hem lekker te maken met een primeurtje op z’n tijd, een heldere analyse of een persoonlijke ontboezeming. De liefde tussen politicus en journalist is echter broos. Want wat als de journalist de avances afslaat, en een kritisch artikel schrijft. Of, erger nog, wat als een concurrerende politicus zich beter weet te presenteren? Dan keert de politicus zich als een jaloerse en haatdragende minnaar af van de pers. Dat kritische artikel doet hij af als ‘oppervlakkig’ of ‘negatief’. En zijn populaire concurrent als een ‘mediahype’.

En hij komt nog weg met zijn kritiek ook. Want als er één beroepsgroep nog impopulairder is dan politici, dan zijn het journalisten wel.

Artikel verschenen in een serie columns voor Writers Block over de Verkiezingen van 2002

 

Deel:

Geef een reactie