Homo Ludens versus egoïstische ‘survivor’ (Kringgesprek tussen Charles Darwin, Johan Huizinga, John Von Neumann en Karel van het Reve)

Natuurlijk is er een hemel. En natuurlijk werd Charles Darwin er na zijn dood toegelaten. Hij had met zijn evolutieleer dan misschien wel het bijbelse scheppingsverhaal onderuitgehaald, maar God is genadig. En zo kon het gebeuren dat Darwin onlangs rond de tafel zat met enkele gesprekspartners, te weten Karel van het Reve (Slavist, publicist, anti-Darwinist), John von Neumann (atoomgeleerde, grondlegger van de speltheorie) en Johan Huizinga (Nederlands bekendste historicus). Het is 65 jaar geleden dat Huizinga zijn Homo Ludens schreef en dit is aanleiding voor de onaardse discussie tussen de hemelse disgenoten. Welke waarde moet er nog worden gehecht aan de ideeën die Huizinga in 1938 formuleerde?

De Homo Ludens van Huizinga heeft dit jaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Als hij tenminste niet is overleden, wat mij zeer waarschijnlijk lijkt. Want het leven is geen spelletje, of het moest een ‘survival game’ zijn: een strijd waarin de ‘fittest’ overleven. Dat geldt niet alleen voor de natuur – sla mijn werk er maar op na. Het geldt ook voor de mens, zoals is aangetoond door allerlei sociaal darwinisten, psychologen en economen.

De hooggeleerde Huizinga schreef in oud-Nederlandsche volzinnen die ik graag mag citeren: “Na den vorm beschouwd kan men dus, samenvattend, het spel noemen een vrije handeling, die als ‘niet gemeend’ en buiten het gewone leven staande bewust is, die niettemin den speler geheel in beslag kan nemen, waaraan geen direct materieel belang aan verbonden is of nut verworven wordt, die zich binnen een opzettelijke bepaalde tijd en ruimte voltrekt, die naar bepaalde regels ordelijk verloopt, en gemeenschapsverbanden in het leven roept, die zich gaarne met geheim omringen of anders door vermomming dan anders dan de gewone wereld accentueren.”

Huizinga: Zo is het. Men kan de ernst loochenen, het spel niet.

Darwin: Maar in werkelijkheid is er geen sprake van een ‘vrije handeling’, mijn eerste bezwaar tegen mijn welbespraakte opponens. De mens is een voertuig van zijn genen; die bepalen zijn gedrag. Hij kan niet iets anders willen dan zijn genetische programma voorschrijft: en is dus zo onvrij als maar kan. En dan is er wel degelijk ‘materieel belang of nut’ verbonden aan het gedrag van de mens. Want degene die het beste is aangepast aan zijn omgeving, wordt hiervoor beloond. En met hem de maatschappij. Zo leert althans de klassieke economie (waarop mijn werk overigens grotendeels is geïnspireerd), die hoog opgeeft van de hebzucht die ondernemers ertoe drijft de concurrentieslag aan te gaan met andere ondernemers en te dingen naar de gunst van de afnemer. Die genetisch bepaalde hebzucht van de nijvere, handeldrijvende ‘homo economicus’ leidt er én toe dat hij zelf rijker wordt én dat er welvaart wordt geschapen in zijn omgeving. Het ‘spel’ – de doodserieuze concurrentieslag tussen hebzuchtige mensen – heeft dus een zeer groot ‘materieel belang of nut’!

En dan de ‘gemeenschapsverbanden’. Ik ben geneigd het leven als een strijd van allen tegen allen te zien, mijn geestverwanten uit de sociale wetenschappen ook. Centraal in mijn denken staat dat elk levend wezen veel meer nakomelingen voortbrengt dan kunnen overleven. Er moeten dus veel nakomelingen afvallen, zoals bedrijven ook failliet kunnen gaan. Of het nu gaat om dieren of om mensen: ze zijn elkaars concurrenten. De gemeenschapszin is ver te zoeken.

Van het Reve: Waarmee we – op Huizinga komen we straks terug – op een zeer zwak punt in uw theorie zijn aanbeland. Ik heb uw ‘Origin of Species’ niet bij de hand, maar als ik het me goed herinner heeft u gezegd dat wanneer er één werkelijk altruïstische handeling in de natuur kon worden gevonden, dit de doodslag zo betekenen voor uw theorie. En er is altruïsme in overvloed. Tussen verwanten: ouders die voor hun kinderen zorgen. Binnen gemeenschappen: de werkers in een bijenkolonie. Tussen verschillende soorten: de roofvissen die hun tanden laten poetsen door kleine visjes. Hoe valt dat allemaal te rijmen met uw idee van een ‘strijd van allen tegen allen’?

John von Neumann: Voor een alpha als u is dat misschien moeilijk te begrijpen, maar mensen die ook maar enigszins zijn ingevoerd in mijn speltheorie begrijpen dat egoïsme soms vermomd is als altruïsme. Die roofvis die zijn tanden laat poetsen door een kleine vis handelt uiteraard niet uit altruïsme maar uit welbegrepen eigen belang. Het korte termijn gewin van het opeten van het kleine visje legt het af tegen het lange termijn gewin van een gezond gebit. De roofvissen en de tandenborstelvissen werken samen.

En zo zijn er allerlei situaties denkbaar waarin partijen op basis van egoïstische calculatie komen tot een samenwerking die veel weg heeft van een sociaal contract. Zo zijn ook mensen in staat om hun directe belangen op te offeren aan een samenwerking die een lange termijn voordeel belooft. Veel neo-Darwinisten hebben deze mogelijkheid van een wederzijds voordelig economisch spel aangegrepen om te tonen dat een egoïsme geenszins hoeft te leiden tot een onverbiddelijke strijd van allen tegen allen en heel wel verenigbaar is met de liberale economie en ideologie. Mits dit egoïsme in goede banen wordt geleid door wetten en bepalingen. Ik zou bijna zeggen: door spelregels. Tenslotte is de ‘Homo Ludens’ het onderwerp van ons gesprek.

Van het Reve: Zo worden de Darwinistische spelregels opgerekt, om het idee van het leven als ‘struggle for existence’ maar niet te hoeven loslaten. Terwijl dát toch voor de hand ligt. Want de progressie van minder naar meer gecompliceerde levensvormen wordt er niet door verklaard. Een wormsoort is even goed aangepast als ieder ander bestaande soort: anders was de worm al lang uitgestorven. Toch is de worm verder geëvolueerd, en zijn er hogere levensvormen ontstaan. Sommige wezens bleken lang niet altijd even levensvatbaar als hun voorvader de worm – denk aan de Dodo (ik meen te hebben gelezen dat die van de worm afstamde, al weet ik niet meer waar). Andere wezens hebben eigenschappen die zo sterk ontwikkeld zijn dat ze Darwinistisch gezien hun doel voorbijschieten – kijk, daar gaat weer een hond die veel harder loopt dan nodig is om zijn vijanden te ontlopen of zijn prooi te achterhalen. En dan zijn er nog planten en dieren die eigenschappen die helemaal geen zin hebben, maar niet zo schadelijk dat de soort uitsterft – denk aan de vele exotische vlindersoorten, met de merkwaardigste kleuropdrukken op hun vleugels.

Ik begrijp het wel. De Darwinistische visie op natuur en maatschappij is bevorderd door de menselijke neiging om te willen dat een opmerkelijk, indrukwekkend, interessant verschijnsel een oorzaak heeft die van dezelfde orde van belangrijkheid is als het verschijnsel. Men kent wel het spreekwoord ‘kleine oorzaken hebben grote gevolgen’, maar men gebruikt dat spreekwoord alleen in het dagelijkse leven. De geschiedwetenschap heeft zich bij wijze van spreken juist tot doel gesteld om aan te tonen dat de neus van Cleopatra NIET van invloed is geweest op de wereldgeschiedenis. Stel je voor, zoiets belangrijks als de wereldgeschiedenis en zoiets onbenulligs en toevalligs als die neus. Dan neemt men liever de graanprijzen in Alexandrië, of iets anders wat men op een gegeven moment ontzettend belangrijk vindt. Dat een leeuwerik zomaar zou zingen omdat hij er toevallig een keer mee begonnen is – dat kan niet. Terwijl dat best mogelijk is. Niet alles hoeft een zin te hebben, een functie, een nut. Sommige zaken zijn zinloos – ze zijn, om in de geest van deze bijeenkomst te blijven, niet meer dan een onledig spelletje. Waarmee we toch weer op de Homo Ludens uitkomen. Huizinga had het nog niet zo gek gezien.

Huizinga: Dan heeft u mijn werk toch niet helemaal begrepen. Inderdaad levert een spel geen direct materieel voordeel op. Maar zoals gezegd: een spel is wél bevorderlijk voor de gemeenschapszin. Ga maar na: spellen speel je met familie, vrienden en kennissen bij wijze van sociale bezigheid. Als er niet al een band was, ontstaat die wel. En als de band er wel was, dan wordt die door het spel versterkt. Ik wil nog wel een stap verder gaan: verbeeldingskracht en creativiteit die in het spel volop aan bod komen dragen soms natuurlijk wel bij tot materiële vooruitgang. Want ze liggen ten grondslag aan de wetenschappelijke ontdekkingen en aan technische ontwikkelingen – en die kunnen uiteraard maatschappelijk ‘nut’ hebben.

Voorwaarde is alleen dat de mens plezier heeft; dat hij zijn speelse geest de vrije loop kan laten. Als ik nu nog leefde, zou ik het over de ‘funfactor’ hebben, maar dat woord bestond in mijn tijd nog niet. In ‘Homo Ludens’ houd ik het daarom bij: “Deze onherleidbare qualiteit is voor ons moderne taalgevoel nergens zoo treffend uitgedrukt als in het Engelsche fun.”

Die fun ontbreekt nogal eens in de moderne samenleving. Het industrialiseringsproces heeft grote gevolgen voor de cultuur gehad. De dwingende structuren van het productieproces hebben de maatschappij zodanig beïnvloed, dat cultuur erdoor in bezit wordt genomen. “De stof heerscht, de geest is uitgebannen naar de oppervlakte”, zoals ik het uitdruk in mijn studie over Amerika, ‘Mensch en Menigte’. Met als gevolg: lusteloze werkslaven en een samenleving die zich rondwentelt in zijn eigen egoïsme en materialisme.

Von Neumann: Mooi gezegd, maar klinkklare onzin. Je kunt ook in je eentje spelen, jezelf amuseren. En wat de maatschappelijke betekenis van de spelende mens betreft: nog nooit is de mensheid zo inventief geweest als in de afgelopen decennia, en dan nog wel vooral in Amerika waar ‘de geest’ volgens u is uitgebannen… En dan heb ik het echt niet alleen over mijn eigen bijdragen aan de wetenschap en technologie. De vooruitgang kan best zonder de creatieve input van de Homo Ludens.

Huizinga: Tegen zo veel analytisch geweld kan ik niet op. U heeft gelijk, van mijn betoog staat niets meer overeind. Maar ik heb nog één argument waarom de pensioengerechtigde Homo Ludens nog lang niet het graf in moet. Sterker nog, u brengt mij op een idee. Zoals u zegt: het spel is niet altijd een sociaal gebeuren; men kan ook zichzelf amuseren. Maar veel mensen vervelen zich wanneer zij alleen zijn; ze zijn kennelijk niet bij machte hun fantasie aan te spreken.

Terwijl daar nu alle mogelijkheid toe is, en voor sommige mensen alle noodzaak. Onderhand hebben we zo’n hoog welvaartspeil bereikt dat we best wat rustiger aan kunnen doen: wat minder werken en wat meer genieten van onze vrije tijd. Een Homo Ludens kan dat als geen ander. En dan is er nog een groep mensen die geen werk meer hebben – te oud, te laaggeschoold, noem maar op. Die mensen beschikken over zeeën van tijd. Een Homo Ludens weet daar wel raad mee. Maatschappelijk heeft hij weliswaar niets te betekenen omdat hij niet aan het arbeidsproces deelneemt, maar hij heeft de tijd van zijn leven. De survival of the weakest, zo u wilt, meneer Darwin.

Artikel voor een special van Writers Block met als thema ‘ernst en spel’)

Deel:

Geef een reactie