Jan Mulder onthoofd

Welbeschouwd zijn er maar twee soorten voetballers. De mooiweervoetballers en de weer-en-windvoetballers. De mooiweervoetballers (die zich vaak tooien met namen die doen denken aan Italiaanse luxe-koffie) kunnen de bal goed hooghouden, ze kunnen aardig pingelen en het publiek in vervoering brengen met hun lichaamskronkelingen. Aan verdedigen doet de mooiweervoetballer niet: hij houdt zich op in het vijandelijke strafschopgebied waar hij pirouettes draait en zijn beenspieren oefent. (De mooiweervoetballer is als de dood voor kramp). Aanvallen – laat staan scoren – doet de mooiweervoetballer ook zelden. Dat betekent de bal afstaan, zodat de mooiweervoetballer zijn fluwelen balbehandeling niet meer kan demonstreren.

Met de mooiweervoetballer loopt het slecht af. Omdat hij de publiekslieveling is, stelt de trainer hem aanvankelijk nog wel eens op. Maar in de loop van de tijd wordt hij genegeerd door zijn medespelers – de weer-en-windvoetballers, die zich niet te goed voelen om het oneervolle verdedigend werk te verrichten of om de bal met een doffe, domme knal in het doel van tegenstander te schieten. Want elke combinatie die zijn medespelers met de mooiweerspelers aangaan, sterft in schoonheid. Elke kans die zij hem bieden, brengt hij meesterlijk om zeep. Elke pass op de mooiweerspeler kan het doodvonnis betekenen voor zijn eigen team. Hij krijgt geen bal meer. De mooispeler raakt verder geïsoleerd. Zijn medespelers haten hem om zijn superieure techniek, zijn egocentrisme, zijn luiheid, zijn gebrek aan ’team spirit’. Het publiek fluit hem uit: waar is die mooie schaarbeweging gebleven, die boogbal met backspin-effect, dat sierlijke tikkie terug? De trainer stelt de mooiweervoetballer niet meer op. Transfervrij vertrekt hij naar Japan, Zuid-Korea of een ander land waar ze zijn kunsten nog niet doorzien.

In zijn tijd was Jan Mulder zo’n mooispeler. Maar hij had geluk: hij raakte geblesseerd voordat het noodlot hem pootje haakte. Zo kon hij een eervolle aftocht maken, van een veelbelovend jonge voetballer die zijn talent nooit helemaal heeft ingelost. Op het toppunt (nou ja, toppuntje) van zijn roem kon hij een tweede carrière beginnen: als schrijver (nou ja, columnist) en presentator (nou ja, ‘sidekick’ van Frits Barend en Henk van Dorp).

Deze tweede carrière is tot dusver hetzelfde verlopen als de eerste. Die columns van Jan Mulder zijn eigenlijk wat je noemt ‘verdomd aardig’. Het moet gezegd, ze happen lekker weg. Goed geschreven ook. Grappig stijltje. Leuke woordspelingen. Complimenten, Jan. En dat voor een ex-voetballer… Alleen: als die stukjes al ergens over gaan, ben je vergeten waarover tegen de tijd dat je ze uit hebt. (Gelukkig gaan ze meestal nergens over, en valt er niets te onthouden). Op televisie is het niet anders. Mulder is een verderlichtgewicht, met wie het prettig verbaal sparren is. Hij kan komisch uit de hoek komen, hij kan het ironisch brengen allemaal en heeft daarboven een goede apekop (heeft iemand je al eens verteld dat je op Mick Jagger lijkt, Jan? Ietsje ouder natuurlijk, maar toch). Alleen: wie herinnert zich één werkelijk rake opmerking of één werkelijk geslaagde analyse, één werkelijk goede vraag van meneer Mulder?

Misschien is het toeval, maar gedurende het laatste seizoen van Barend en Van Dorp was Jan Mulder wel erg vaak afwezig door ziekte of door verplichtingen elders. En als hij er wel was, staarde hij wel erg vaak voor zich uit. Of hij pruttelde wat, maar werd genegeerd door zijn teamgenoten. Zouden ze hem nog wel opstellen het komende seizoen? Het is te hopen van niet. We raken allemaal Mulder-moe: Frits Barend en Henk van Dorp, het Nederlandse publiek, Jan Mulder zelf ook. Moge hem andermaal een roemloos afscheid bespaard blijven, zodat wij hem ons kunnen herinneren als de man die niets te melden had maar dat zo mooi kon.

Daarom – voor zijn eigen bestwil – zijn hoofd eraf!

‘Onthoofding’, geschreven in opdracht van Writers Block

 

 

Deel:

Geef een reactie