Waarom amusement omwille van het amusement moet blijven

Nog even en amusement mag op de Nederlandse publieke zenders ‘geen doel op zich’ zijn; amusement is dan alleen nog toegestaan als ‘vorm’. Amusement dat alleen bedoeld is om te amuseren wordt in de ban gedaan.

Wat is er dan mis met dit soort amusement? Het politiek correcte antwoord luidt dat er helemaal niets op tegen is, maar dat kijkers daarvoor bij de commerciële omroepen terecht kunnen, en dat er dus geen publieke middelen hoeven te worden aangewend om ‘amusement omwille van het amusement’ te financieren. Maar volgens die redenatie zou je ook het NOS Journaal kunnen schrappen – de commerciëlen verzorgen het nieuws toch ook? – en daar hoor je nooit iemand over.

Vermoedelijk (bewijzen kun je dit soort zaken nooit) is het voornemen om ‘amusement omwille van het amusement’ aan banden te leggen ingegeven door minachting voor ‘low culture’. ‘Benny Hill, dat is toch minder dan Lenny Bruce’, ‘André van Duin, dat is toch geen Freek de Jonge’, ‘het absurdisme van de gewone jongen Tommy Cooper haalde het niet bij dat van de intellectuelen van Monty Python’.

Dat soort elitaire (en nogal geforceerde en achterhaalde) gedachten komen voort uit verachting voor de luide en gulle lach. Zomaar lachen mag niet, zo maar je blijdschap uiten is eigenlijk ‘not doen’: je moet een verdomd goede reden hebben. Lachen wordt als iets minderwaardigs beschouwd. Uitbannen kunnen we de lach niet, denken de tegenstanders van ‘amusement als doel op zich’, maar misschien kunnen we de lach wel inkapselen, verdunnen en beteugelen: door alleen amusement in ‘een acceptabele context’ toe te staan. Geen lach zonder traan, zonder bijbedoeling, zonder diepere gedachte.

Die verachting van de ‘pure lach’ stoelt op een merkwaardige veronderstelling, namelijk dat humor oppervlakkig zou zijn. ‘Leuk’, ‘luchtig’ en ‘oppervlakkig’ – het zijn woorden met eenzelfde gevoelswaarde, zoals hun tegenstellingen ‘ernstig’, ‘somber’ en ‘diep’ ook bijna synoniem zijn. En ga maar na: Het getuigt niet van eerbied om iemand uit te lachen. Wie zwaar op de hand is, heeft zelden de slappe lach. De beweeglijke, springerige clown is de tegenpool van de denker die bijna bezwijkt onder de loden last van zijn gewichtige gedachten. Komiek (!) Woody Allen doet er onlangs in een interview met Vrij Nederland nog een schep bovenop: “Echte kunstenaars als Dostojevski, Tsjechov of Strindberg blijven altijd de confrontatie zoeken. Humoristen vinden een nooduitgang zodra ze te dichtbij komen, verschansen zich achter een grap.” En: “Humor is een vorm van lafheid. Tragedies zijn noodzakelijk, dat is waar het echt om gaat. Komedies zijn het puddinkje toe, je kunt best zonder.”

Maar zo simpel ligt het natuurlijk niet.

In veel culturen – de Japanse, bijvoorbeeld – is het gebruikelijk om te lachen als je je ongemakkelijk voelt. Zo barsten Japanners bij een tragisch ongeluk (een plotselinge dood, een groot verlies) vaak in zenuwachtig lachen uit, zeker in aanwezigheid van buitenstaanders: omdat ze zich geen raad weten met hun verdriet, om de schijn op te houden, om hun verlegenheid te maskeren.

Je kunt ook betogen dat een humorist vastklampt aan zijn grappen – geen lafaard, maar iemand die zich in zijn wanhoop probeert staande te houden. Van veel grote komieken is ook bekend dat ze in werkelijkheid bijzonder ernstig, om niet te zeggen depressief in het leven staan – met Buster Keaton en John Cleese als beroemdste voorbeelden. Het ligt voor de hand dat zij hun humor gebruiken om zich staande te houden in het leven, júist omdat ze de ernst van het leven zo nadrukkelijk voelen. Is hun werk niet een manier om hun wanhoop uit te beelden of juist om te vermijden dat ze erover moeten praten? In elk geval zit er diepte onder de oppervlakte van hun grappen.

Omgekeerd geldt dat de zwaarwichtigen onder ons heel wat minder diepgang hebben dan op het eerste gezicht misschien lijkt. Iemand die extreem somber ergens over is, dat mag je wel stellen, niet goed verdiept in het onderwerp: hij heeft een eenzijdige, ongenuanceerde visie. Er zit vaak ook wat theatraals, gezwollens en ongevoeligs in mensen die lot van de wereld op hun schouders meetorsen.

Waar de humorist en de clown zich verschuilen, vluchten, indirect communiceren en hun mededelingen met ‘understatements’ larderen, leggen serieuze mensen het er zo vaak dik bovenop. Het is vaak zo ingestudeerd, zo bedacht en zo clichématig. Wij kennen zwaarwichtigheid veel gewicht toe, maar is de luchtige grap niet eigenlijk veel diepzinniger?

En is de nauwelijks verholen minachting voor de liefhebber van de ‘lach omwille van de lach’ niet ook geheel isplaatst? Valt het iemand aan te rekenen als hij liever kijkt naar André van Duin die zijn broek laat zakken dan naar Najib Amhali die de schaduwzijden van de multiculurele samenleving belicht? Is iemand dom of onderontwikkeld als hij ‘amusement als doel op zich’ wil? Of heeft hij genoeg ellende aan z’n hoofd? En zoekt hij daarom amusement dat lach tot doel heeft, alleen de lach en niets anders dan de lach? Zo iemand zijn gesubsideerde amusement afnemen – je moet maar durven.

Column voor Writers Block

Deel:

Geef een reactie