Tranen van ontroering (Huilende mannen op leeftijd)

Wat is dat toch met ons? “Ik zag laatst een jongetje voor een stoplicht. Terwijl al zijn klasgenoten door rood reden, wachtte het jongetje geduldig. De tranen sprongen me in de ogen”, vertelde een vriend laatst tijdens een etentje. Wij, mannen op leeftijd, konden het ons levendig voorstellen. Hoe ouder, hoe eerder we ontroerd raken. Komt doordat je testosterongehalte afneemt, besloten we.
Al is dit natuurlijk hooguit een deel van de verklaring. Sowieso is de hypothese ‘minder testosteron, eerder ontroerd, meer tranen’ alleen van toepassing op mannen — ik weet niets van vrouwen, en heb geen idee of ze ook sentimenteler worden met het klimmen der jaren (mijn indruk is dat vrouwen ongeacht hun leeftijd én vaker huilen dan mannen én veel nuchterder zijn). Zonder al te zeer in details te treden (saai) blijkt bovendien dat het brein met het ouder worden structurele en functionele veranderingen ondergaat, vooral in gebieden als de prefrontale cortex en de amygdala. De amygdala veroudert bijvoorbeeld minder sterk dan omliggende gebieden, waardoor emoties scherper binnenkomen.
Verder is dit soort reductionistische verklaringen altijd incompleet. Complexe emotionele veranderingen worden gereduceerd tot simpele hormoonschommelingen, en ‘hoe het voelt’ blijft onderbelicht. Zo’n verklaring laat misschien wél zien welke biochemische processen plaatsvinden in het brein, maar niet wáárom en hóe een ervaring iemand raakt. Iets van buiten beschrijven leert niet hoe iets van binnenuit wordt beleefd.
In dit geval waren het erover eens dat je jezelf in dat jongetje bij het stoplicht herkent. Of liever gezegd: je verloren onschuld, de onschuld die je deed geloven dat als je je maar netjes gedroeg en bij het stoplicht wachtte tot het op groen sprong, het allemaal wel goed zou komen met jezelf, met de anderen, met de hele wereld. De ontroering die je voelt en de tranen die je laat? Niets anders dan rouw dat je dat bent kwijtgeraakt. Er zit ook iets van spijt in: het besef dat je in je leven allerlei kansen gemist hebt, allerlei wegen niet bent ingeslagen terwijl dat beter was geweest (of wegen hebt genomen die je beter had kunnen mijden). Spijt ook dat je onvoldoende waardering had voor het kind-zijn, voor die onschuld. (“Youth is wasted on the young”, Oscar Wilde zei het al). Als kind weet je niet hoe fijn je het hebt, hoe puur je bent. (Alhoewel: áls je dat zelfbewustzijn zou hebben gehad, was je niet zo puur geweest).
Helaas nam het gesprek al snel een andere wending, anders had ik misschien gevraagd: hoe kan het dan dat sommige mensen nog lang voordat ze onze leeftijd hebben bereikt vertrouwd zijn met ons soort weemoedige gevoelens? Sterker nog, hele generaties voor ons werden erdoor bezeten.
De jeugdcultuur van de jaren zestig was ervan doortrokken. “Elk echt Amerikaans verhaal begint in onschuld, waarna er eindeloos om het verlies van die onschuld wordt getreurd. De verbanning uit de Hof van Eden, dat is hét grote verhaal bij ons: keer op keer wordt het met liefde verteld en naverteld, aangepast en vermomd, en dan opnieuw verteld, een verhaal dat via Hester Prynne en Temple Drake, via Natty Bumppo en Holden Caulfield tot ons komt. Alles in onze literatuur, onze folklore, onze geschiedenis en onze populaire liedjes draait om deze schokkende gebeurtenis”, schreef Joan Didion ooit. Inderdaad: “We are stardust, we are golden. And we’ve got to get ourselves back to the garden.” (Joni Mitchell, Woodstock).
Je hoort het ook terug in songs als Things We Said Today (waarin een 21-jarige Paul McCartney zingt: “Someday, when I’m lonely, Wishing you weren’t so far away, Then I will remember things we said today.”) en In My Life (waarin de net 25-jarige John Lennon zingt over “… lovers and friends I still can recall. Some are dead and some are living. In my life, I’ve loved them all.”) Teksten van mannen die zeer jong geestelijk volwassen waren; beider levens waren getekend door het verlies van hun moeder op jonge leeftijd (McCartney was 14 toen zijn moeder stierf, Lennon 16).
Wij — zorgeloos opgegroeid in een tijd van welvaren en vermogend geworden in een tijd van economische voorspoed — hebben er wat heel langer over gedaan om die jaren des onderscheid te bereiken. Wij beginnen pas ergens tussen ons vijftigste en zestigste eindelijk eens volwassen te worden. En worden ook dan pas door weemoed overvallen als we een jongetje bij een stoplicht zien. Eindelijk.
Of zit het toch anders? We hadden het er later op de avond nog over dat na je vijftigste juist een bijzonder gelukkige fase in je leven aanbreekt. Een periode waarin je geen valse hoop meer koestert over jezelf, en je neerlegt bij je eigen middelmatigheid – een bevrijdend, gelukmakend gevoel. Dus waarom dan toch dat verlangen naar de tijd waarin je die dromen nog had? Misschien doet zich een soort kortsluiting in je hoofd voor. Dat het geluk door je nieuwverworven realisme botst met het verdriet om je verloren illusies. En dat die tranen het gevolg zijn van de pijn door deze botsing. Au.
Beeld: zelf gebakken met Copilot