Hersenschade (Een Sci-Fai / Horrorverhaal)

Journalist David Merens kijkt toe hoe zijn vrouw Sarah transformeert van een briljante maar melancholieke AI-onderzoekster naar iemand die urenlang naar kattenfilmpjes kijkt. De Peace of Mind-kliniek heeft haar ‘genezen’ van depressie door problematische hersencircuits weg te opereren.
Sarah is gelukkig. Echt gelukkig. Voor het eerst in jaren.
Maar is ze nog wel Sarah? En is de operatie wel werkelijk zo succesvol verlopen. David gaat op onderzoek uit.
Een verhaal over de prijs van perfectie in een wereld waarin lijden een keuze is.
HOOFDSTUK 1: LAATSTE GETUIGENIS
Isolaeercel 7, Peace of Mind-kliniek, Valkenburg
23 oktober 2075
De pen voelt zwaar tussen mijn vingers. Achttien maanden geleden zou ik dit beschouwd hebben als een teken van stress, misschien van depressie. Nu weet ik dat het gewicht komt van de waarheid die ik moet neerpennen nu het nog kan. Nog net kan.
Mijn naam is David Merens. Ik ben journalist. Of was dat, voordat ze me hier opsloten met het etiket ‘acute psychotische episode met waanbeelden van paranormale verschijnselen.’ Of zoiets. Laat ik één ding helder stellen: mijn geest is helderder dan ooit. Het probleem is dat niemand meer helderheid wil.
Mijn hele leven heb ik geleefd volgens één simpel principe: de waarheid laat zich vinden door feiten te verzamelen, patronen te herkennen en logische conclusies te trekken. Deze methode heeft me een carrière opgeleverd bij De Nieuwe Waarheid, een huwelijk met Sarah (ook al heeft dat geen stand gehouden) en een gevoel van controle over de chaos om me heen. Rationele analyse was mijn anker in een oceaan van emoties en leugens.
Maar hier zit ik dan, in een kale cel van twee bij drie meter, terwijl morgenochtend Dr. Elena Wolff haar scalpel in mijn hersenen zal zetten. Dezelfde Dr. Wolff die Sarah heeft ‘behandeld’. Dezelfde procedure. Dezelfde beloftes van innerlijke rust.
Nee, mijn rationele wereldbeeld heeft me niet beschermd. Het heeft me rechtstreeks hierheen geleid.
Door het getralied raam zie ik de verzorgde tuinen van de Peace of Mind-kliniek, perfect onderhouden door patiënten die allemaal hetzelfde vredige lachje dragen. Ze bewegen alsof ze drijven, hun ogen mild en leeg als melkglas. Vroeger zouden ze me hebben verontrust. Nu begrijp ik dat zij de gelukkigen zijn.
Sarah behoort tot die gelukkigen.
Mijn verhaal begint niet hier, in deze cel, maar negen maanden geleden. Het auditorium van het Amsterdam Science Center zat bomvol investeerders en wetenschappers, allemaal gekomen om Sarah van Bergen te horen spreken over haar revolutionaire AI-onderzoek. Ik zat op de voorste rij, zoals altijd wanneer Sarah presenteerde. Trots en ongerustheid streden om voorrang, mijn hart klopte ervan. En ik pakte het flesje dat ik altijd bij me droeg. Een flesje vol moed. Ik schudde er snel twee witte pilletjes uit in mijn handpalm. Venlafaxine, 150 mg. Een automatisme. Sarah stond op het podium in een donkerblauwe blazer, haar blonde haar netjes opgestoken, maar ik kende haar goed genoeg om de spanning in haar schouders te zien, de manier waarop haar vingers trilden rond de presenter. “Een kind heeft geen tienduizenden woorden nodig om een taal te leren”, begon ze, haar stem helder maar gespannen. “Veel minder data dus. En het leert een taal veel beter dan welk AI-systeem ook.” De slide achter haar toonde een brain scan naast een neuraal netwerk. “Daarom pleit ik voor AI die het menselijke denkvermogen combineert met de mogelijkheden van kunstmatige intelligentie om patronen te herkennen. Een soort superbrein dat ’the best of both worlds’ combineert.” Ze klikte naar de volgende slide. “Zoals u weet is financiering van dit soort onderzoeken voor de universiteit lastig. Veel geld, onzekere uitkomsten: twee zaken waar de universiteit op dit moment grote moeite mee heeft. Daarom ben ik hier. Ik zoek private sponsoring. Denk u eens in: we kunnen samen bouwen aan een werkelijk intelligent AI-systeem.” De vragen kwamen snel en scherp. Sarah beantwoordde ze allemaal met haar gebruikelijke brille, maar ik zag hoe elke vraag haar uitputte, alsof elk woord energie uit haar weg zoog. Energie die ze niet kon missen. “De sleutel ligt in emotionele intelligentie”, vervolgde ze. “AI begrijpt data, maar niet waarom die data belangrijk is. Mensen begrijpen intuïtief de emotionele context van informatie. Als we dat kunnen digitaliseren…” Een hand ging omhoog. “Maar hoe wil je subjectieve ervaring objectief maken? Dat lijkt me per definitie onmogelijk. U kent de uitspraak wel ‘What is it like to be a bat’? Niemand die dat weet.” Sarahs glimlach werd dunner, en ik zag iets flikkeren in haar ogen – die blik die ze kreeg wanneer iemand de kernpijn van haar bestaan raakte. “We moeten het niet ingewikkelder maken dan het is. Wij begrijpen te veel. Onnodig veel. Kunstmatige intelligentie hoeft de menselijke intelligentie niet te evenaren. Maar we kunnen de menselijke intelligentie wel gedeeltelijk nabootsen om AI eindelijk intelligenter te maken.” De zaal was stil. Ik voelde mijn journalistieke instincten prikken – er was iets in Sarahs stem dat verder ging dan zuiver academische belangstelling. Dit was persoonlijk voor haar. Na afloop stroomde het publiek naar de receptie. Ik verzamelde moed om naar haar toe te gaan. Ik sloeg weer twee pillen achterover. Ik vond Sarah bij de bar, starend in een glas wijn alsof dat alle antwoorden op haar vragen bevatte. “Hoe ging het?” vroeg ik, al kon ik het antwoord aflezen aan haar houding. “Niemand snapt het”, fluisterde ze. “Ze zien alleen de obstakels, niet de weg. En ze zien niet hoe dicht ik ben.” Haar stem brak een beetje. “David, ik ben aan het einde van mijn Latijn. Ik weet het echt even niet meer..” “Het komt goed”, zei ik, een restje pillen wegslikkend. “We vinden er wel wat op.” Op dat moment verscheen er een vrouw naast ons. Halverwege de veertig, zilvergrijs haar dat kort en modern was geknipt, ogen met de kleur van een storm die zich vormt boven een kalme zee. Ze droeg een elegant maatpak dat geld uitstraalde zonder opzichtig te zijn. Maar het was vooral haar energie die opviel: de gecontroleerde intensiteit van iemand die gewend is om haar zin door te drijven. “Dr. van Bergen? Sarah? Ik ben Elena Wolff. Wat een fascinerende presentatie.” Sarah keek op met vermoeide ogen. “Dank u.” Wolff vatte dit op als een aanmoediging om verder te praten. “Ik run een privé-kliniek. Peace of Mind. We zijn gespecialiseerd in… laten we zeggen neurocognitieve optimalisatie.” Dr. Wolffs glimlach leek warm maar was bovenal professioneel. “Piece of Mind?” vroeg ik. “Een stukje hersenen?!” Elena Wolff keek mij geërgerd aan, maar wist haar lippen in een glimlach te persen. Een glimlach die haar ogen niet bereikte. “PEACE of Mind”, zei ze. “Gemoedsrust. En een zuiver geweten. Als in ‘Give Peace a Chance’.” Ze wendde zich weer tot Sarah, alsof ik lucht was voor haar. “Jouw onderzoek naar de verbinding tussen emotionele en rationele intelligentie is precies waar we mee bezig zijn, Sarah.” “Sarah?!”, dacht ik. “Waarom meteen zo familiair?” Wolff pakte een tablet en hield die Sarah voor. Alsof ze een schatkaart onthulde. Het scherm toonde een landschap van het bewustzijn – neurale paden die zich vertakten als rivieren in een delta, pulsend met elektrische leven dat me deed denken aan de zenuwen van een reusachtig, dromend wezen. “Neural Pattern Extraction”, zei ze, en haar stem kreeg de cadans van iemand die een nieuwe theologie had ontdekt. “Het idee is dat we specifieke gedachtepatronen kunnen isoleren en verwijderen.” Ik onderbrak haar: “Verwijderen?” Wolff keek me niet aan, maar gaf wel antwoord. “Letterlijk, zei ze tegen Sarah. Haar ogen schitterden met het soort vuur dat ontdekkingsreizigers, wetenschappers en kunstenaars krijgen wanneer ze de grenzen van het mogelijke zien vervagen. “Stel dat trauma’s, fobieën, obsessieve gedachten gewoon data zijn. Neurologische paden die we kunnen traceren zoals wildsporen, en dan uitschakelen zoals je een licht uitdoet. Eruit knippen, zoals je een overbodige passage uit een tekst knipt? Ik voelde iets kouds omhoog kruipen vanuit mijn maag. Wist ze soms dat ik journalist was? “Dat klinkt als een elektroshock maar met betere marketing”, zei ik. Weer ontweek Wolff mijn blik. En weer keek ze Sarah indringend aan. En weer sprak ze haar toe. “Nee, dit is preciezer.” Wolffs vingers dansten over het scherm, wijzend naar gebieden die gloeiden als edelstenen in een grot. “Kijk – dit zijn de circuits voor ruminatie. Dat eindeloze rondcirkelen van negatieve gedachten. En dit”, ze wees naar een gebied dat blauw was als middernachtwater, “dit is waar existentiële angst woont. Als we die specifieke verbindingen kunnen doorsnijden zonder de cognitieve functies aan te tasten…” Sarah was opgehouden met ademhalen. Ik zag hoe ze naar het scherm staarde alsof ze een reddingsboei zag in een woeste zee. En ik zag ook hoe ze naar Wolff keek. Een vonk van herkenning die verder ging dan professionele interesse. De manier waarop Sarah voorover had geleund toen Elena Voss sprak, hoe ze aan haar lippen hing alsof ze eindelijk iemand had gevonden die haar begreep. En ik zag hoe Elena Voss haar stem zachter liet klinken toen ze tegen Sarah sprak, zodat Sarah wel voor over moest buigen. En ik zag hoe ook haar ogen iets warmer werden. “Nu niet”, zei Sarah tegen Voss met een zwakke maar welwillende glimlach.. “Maar laten we er verder over spreken.” Ik voelde iets ongemakkelijks in mijn maag kriebelen. Jaloezie? Ongerustheid? Of gewoon mijn journalistieke instinct dat er meer speelde dan wederzijdse intellectuele interesse? — “Sarah”, zei ik voorzichtig toen we thuis waren, “waarom interesseert dat verhaal van Elena Wolff je zo?” De stilte die volgde duurde net iets te kort. Sarah gaf te snel antwoord, zelfs voor haar doen. Ze had in de uren nadat we Wolff hadden ontmoet duidelijk over dit onderwerp nagedacht.” Ik vraag me wel eens af”, zei ze. “Of een te grote intelligentie niet gewoon een evolutionaire vergissing is.” “Hoe bedoel je?” “Kijk naar ons.” Haar gebaar omvatte onze vermoeide gezichten, onze medicijnflesjes, de manier waarop we leefden als wachtposten in een wereld die sliep. “We zijn te intelligent om gelukkig te zijn. We zien te veel, begrijpen te veel. We kunnen niet gewoon bestaan. We moeten alles ontleden, alles in twijfel trekken, alles tot op de bodem uitpluizen.” Die nacht lag ik wakker naast Sarah, die voor het eerst in maanden rustig sliep – alsof de mogelijkheid van verlossing al genoeg was om haar rust te geven. Maar ik kon niet slapen. Ik stond op en deed mijn eigen research. Ik zocht naar Elena Wolff, haar publicaties, haar carrière. En wat ik vond stelde me bepaald niet gerust. — De volgende avond kwam Sarah thuis met een energieke gloed die ik in maanden niet had gezien. Ze zette haar tas neer en draaide zich naar me toe met een opwinding die bijna kinderlijk was. “David, ik heb fantastisch nieuws. Elena wil dat ik ga samenwerken aan haar onderzoek. Ze heeft me een positie aangeboden bij Peace of Mind.” “Welke positie?” vroeg ik voorzichtig. “Research Director voor AI-gestuurde Neural Pattern Analysis.” Sarah’s ogen glommen. “David, begrijp je het niet? Dit is precies wat ik nodig heb. Elena heeft al een werkend systeem ontwikkeld dat neurale patronen kan identificeren en optimaliseren. Mijn onderzoek naar AI-bewustzijn zou de perfecte aanvulling zijn.” “Wat houdt die samenwerking precies in?” Sarah liep naar de keuken en schonk zichzelf een glas wijn in, haar bewegingen levendiger dan ze in weken waren geweest. “Elena heeft me haar lab laten zien. David, wat ze daar doen is revolutionair. Ze kunnen letterlijk in de hersenen kijken. Zij gebruiken het om hersenen aan te passen. Ik kan dezelfde kennis gebruiken om AI intelligenter te maken. “Ik begrijp het”, zei ik schamper. “Zij maakt de menselijke hersenen kapot en jij bouwt kunstmatige hersenen op. Sarah, dat klinkt als – “ Ik liep naar haar toe en pakte haar handen vast. “Sarah, ik heb wat onderzoek gedaan naar Elena. Haar academische spoor hield drie jaar geleden abrupt op. Geen recente papers, geen conferentiepresentaties, alsof ze uit de wetenschappelijke gemeenschap was verdwenen. En dan waren er de geruchten. Vaag, moeilijk te verifiëren, maar consistent. Verhalen over experimentele procedures in private klinieken. Patiënten die ‘veranderd’ waren teruggekeerd van behandelingen waarover niet werd gesproken.” Sarah trok haar handen weg. “Dat komt omdat ze zich heeft gericht op praktische toepassingen in plaats van dat academische gedoe. David, je zou haar moeten zien werken. Echt indrukwekkend. Als je ziet wat de resultaten zijn.” “Welke resultaten?” “Patiënten die jarenlang hebben geleden onder depressie, angst, obsessieve gedachten – allemaal hersteld. Gelukkig. Functioneel.” Sarahs stem kreeg die religieuze ondertoon die me zo zorgen baarde. “Elena liet me video’s zien van voor en na de behandeling. Dezelfde mensen, maar bevrijd van hun psychische pijn.” “En hun persoonlijkheid?” Sarah fronste. “Wat bedoel je?” “Waren ze nog steeds dezelfde personen? Of waren ze gewoon… anders?” “Ze waren beter”, zei Sarah nadrukkelijk. “David, waarom zou je willen vasthouden aan aspecten van jezelf die je ongelukkig maken? Als je kanker hebt, laat je die ook wegopereren.” “Maar dit is geen kanker. Dit zijn de delen van je die je tot jou maken. Je empathie, je diepte, je vermogen om schoonheid te zien in complexe, pijnlijke dingen.” Sarah schudde haar hoofd met het soort geduld dat je hebt voor iemand die het gewoon niet begrijpt. “Elena voorspelde al dat je zo zou reageren. Ze zei dat partners vaak moeite hebben met het loslaten van de lijdende versie van hun geliefde.” “Ze heeft dit gesprek met je geoefend?” “Ze heeft me geholpen te begrijpen waarom mensen soms weerstand bieden.” Sarah keek me aan met iets wat medelijden leek. “David, ik ga dit doen. Met of zonder jouw steun.” — De weken die volgden bevestigden mijn ergste vermoedens. Sarah bracht steeds meer tijd door bij de Peace of Mind-kliniek, en werkte verder aan haar onderzoek. Ze kwam thuis met verhalen over Elena’s revolutionaire inzichten, haar compassie, haar visie voor een wereld zonder onnodige psychische pijn. “Elena begrijpt me zoals niemand anders ooit heeft gedaan”, zei Sarah op een avond, haar ogen glinsterend met iets wat ik niet kon plaatsen. “Ze ziet hetzelfde als ik – dat lijden niet noodzakelijk is. Dat we kunnen kiezen.” Ik observeerde hoe Sarah Elena’s naam uitsprak, met een zachtheid die ik in lange tijd niet had gehoord. En ik begon te begrijpen dat mijn ongerustheid niet alleen voortkwam uit journalistieke scepsis, maar ook uit iets veel persoonlijkers: de angst dat ik Sarah kwijtraakte aan iemand die haar beter begreep dan ik ooit zou kunnen. De telefoon ging op een dinsdag, terwijl ik druk bezig met een artikel over corruptie in de klimaatadaptatie-industrie. Sarahs naam op mijn scherm, maar een stem die ik niet herkende – vriendelijk, professioneel, leeg. “Meneer Merens? U kunt uw vrouw komen ophalen.” “Ophalen?” Mijn vingers verstijfden boven het toetsenbord. “De procedure is sneller verlopen dan verwacht. Ze is klaar om naar huis te gaan.” Procedure. Het woord viel in mijn maag als een steen in stilstaand water. Sarah had me niets gezegd over een datum, een afspraak, niets. Wanneer was ze gegaan? Gisteren? Vandaag? “Ik kom eraan”, zei ik, al opstaand van mijn bureau. En ik sloeg snel wat pilltetjes Venlafaxine achterover. Even wat moed verzamelen. De rit naar de Peace of Mind-kliniek voelde alsof op weg was naar een begrafenis. Elke kilometer dichter bij het strakke, moderne gebouw met zijn verzorgde tuinen en glimmende gevels, werd de knoop in mijn maag strakker. Waarom had Sarah me niets verteld? Waarom had ze dit alleen gedaan? De receptie was een en al kalme efficiency. Zachte kleuren, klassieke muziek, verpleegsters en andere werknemers die bewogen alsof ze door water liepen. De receptioniste – een vrouw van middelbare leeftijd met het vriendelijkste gezicht dat ik ooit had gezien – begroette me met een glimlach die te perfect was om echt te zijn. “David! Wat fijn dat je er bent. Sarah zit al op u te wachten.” Ze leidde me door gangen die roken naar lavendel en hoop, langs kamers waar patiënten met vredige uitdrukkingen puzzels legden of naar de tuin staarden. Iedereen die ik zag droeg hetzelfde uitdrukkingsloze geluk – alsof ze allemaal hetzelfde verdovende middel hadden geslikt. Sarah zat in een fauteuil bij het raam van een zonverlichte lounge, gekleed in haar eigen kleren maar met iets fundamenteel anders aan haar houding. Ze keek op toen ik binnenkwam, en glimlachte. Het was niet Sarahs glimlach. “David! Wat fijn dat je er bent!” Waar had ik dat eerder gehoord? Sarah stond op en omhelsde me. Alsof ze een bekende ontmoette die ze in jaren niet had gezien – warm maar afstandelijk, vriendelijk maar oppervlakkig. “Hoe voel je je?” vroeg ik, terwijl ik haar gezicht bestudeerde Ze zag er hetzelfde uit – dezelfde groene ogen, hetzelfde gezicht, hetzelfde haar. Maar de intensiteit was weg. De schaduw van existentieel verdriet die altijd in haar ogen had gelegen, was verdwenen. “Fantastisch”, zei ze, en ik hoorde geen spoor van ironie. “Echt, David. Ik voel me zo… licht. Alsof ik jaren heb rondgelopen met een rugzak vol stenen die ik eindelijk heb kunnen afzetten.” Een verpleger kwam naar ons toe – een jonge man met hetzelfde serene gezicht als de receptioniste. “Sarah heeft het geweldig gedaan”, zei hij. “De procedure is vlekkeloos verlopen. Ze kan meteen weer aan de slag.” Ik keek van Sarah naar de verpleger en weer terug. ik stelde de vraag waar ik het antwoord al op wist. “Wat voor procedure precies?” “Neural Pattern Extraction natuurlijk”, zei Sarah. “Dr. Wolff heeft de circuits weggehaald die me… dwars zaten. Al die onnodige zorgen en sombere gedachten. Ik kan eindelijk helder denken.” Ze lachte – een klaterend, zorgeloos geluid dat me kippenvel gaf. “Ik kan me niet eens meer herinneren waarom ik me daar zo druk om maakte.” Terwijl we door de kliniek liepen naar de uitgang, viel me iets op aan het personeel. Ze bewogen allemaal met dezelfde rustige efficiëntie, spraken met dezelfde warme maar oppervlakkige toon, glimlachten met dezelfde milde tevredenheid. Het was alsof ze allemaal dezelfde training hadden gevolgd, op dezelfde software draaiden. “Sarah”, zei ik in de auto, “je had me kunnen vertellen dat je dit van plan was.” “We wilden je er niet mee belasten”, zei ze. “We.” Ik reed zwijgend verder, starend naar de weg die naar ons appartement leidde – een appartement dat Sarah had gedeeld met iemand die ik had liefgehad om haar prachtige, gecompliceerde donkerheid. Die persoon zat nu naast me, maar ze was er niet meer. Uit mijn ooghoeken keek ik haar haar. Naar zachte glimlach, haar ontspannen houding. En de afwezigheid van iets wat deed denken aan de intellectuele intensiteit die haar zo mooi had gemaakt. “Ik weet dat je vaak somber was. Maar weet je…. misschien”, zei ik, “misschien is piekeren wat ons menselijk maakt.” Sarah lachte opnieuw dat nieuwe lachje. “Elena zei al dat je zou zeggen.” Sarah werd elke dag vlakker. Het was niet iets wat je in één keer opmerkte – het was als het kijken naar een Polaroid foto die langzaam tot ontwikkeling komt, alleen dan in omgekeerde richting. Elke dag vervaagde er iets meer van de persoon die ik had liefgehad. Ze maakte nog steeds haar werk af, beantwoordde e-mails, voerde gesprekken. Maar de Sarah die vroeger urenlang kon discussiëren over de ethische implicaties van bewuste AI, die huilde om documentaires over klimaatverandering, die ’s nachts wakker lag omdat ze te veel dacht – die Sarah was verdwenen. “Hoe was je dag?” vroeg ik tijdens het avondeten, een vraag die vroeger kon leiden tot uren van gepassioneerde monologen over haar onderzoek. “Goed”, zei ze, een hap nemend van haar pasta. “Productief.” “Waar heb je aan gewerkt?” “Verschillende dingen.” Ze keek me aan met die nieuwe glimlach – vriendelijk maar leeg, als een masker dat ze had geleerd op te zetten. “Elena zegt dat mijn werk veel gestructureerder is geworden. Dat ik minder snel afgeleid ben. Dat ik eerder ter zake kom.” Elena. Altijd Elena tegenwoordig. “Laten we Banana Split The Next Generation kijken!” riep ze na het eten uit. “Ik heb drie afleveringen gemist!” Ik bleef als bevroren staan. Banana Split TNG was een reality-programma waarin deelnemers met verborgen camera’s werden gefilmd terwijl ze in absurde situaties werden gemanipuleerd. Het was precies het soort voyeuristische entertainment dat Sarah vroeger had verafschuwd. “Een symptoom van de morele vervlakking van de beschaving,” had ze het ooit genoemd. Maar daar zat ze dan, voorovergebogen naar het scherm, lachend om een scène waarin een man onwetend paars zaad in zijn tuin plantte terwijl zijn buren toekeken vanuit hun ramen. Haar gelach was helder en ongeremd, zonder de zelfbewustheid die haar vroeger altijd had tegengehouden bij dit soort primitieve humor. “Kijk dan!” gilde ze tussen het giechelen door. “Hij heeft geen idee! O, dit is té grappig!” Ik ging naast haar zitten, gefascineerd en gealarmeerd tegelijk. Was dit de vrouw die jaren bezig was geweest met een baanbrekend onderzoek naar de neurofenomenologie van bewustzijn? “Hoe gaat het met je onderzoek?” vroeg ik tijdens een reclamepauze. Ze keek me aan alsof ik haar had gevraagd naar de weersverwachting op Proxima Centauri. “Welk onderzoek?” “Waar je mee bezig bent. AI die het menselijke denkvermogen combineert met de mogelijkheden van kunstmatige intelligentie om patronen te herkennen. Een soort superbrein ontwikkelen dat ’the best of both worlds’ combineert.” Sarah haalde haar schouders op, een gebaar zo luchtig dat het bijna obsceen leek. “Ach, dat. Morgen ga ik verder. Op het werk. Nu zit ik thuis.” Ze richtte haar aandacht weer op het scherm, waar nu een vrouw ontdekte dat haar hele huis vol stond met opblaasbare flamingo’s. Sarah bulderde van het lachen. Op een middag, terwijl Sarah op de kliniek was, belde ik met Peace of Mind. “Dr. Wolff… Elena… met David Merens. Ik maak me zorgen over Sarah. Ze lijkt… anders.” Elena’s stem had de geruststellende kalmte van iemand die deze bezorgdheid al duizend keer had gehoord. “David, dit is volkomen normaal. Sarah ondergaat een aanpassingsperiode. Haar brein leert hoe het moet functioneren zonder de neurale circuits die haar lijden veroorzaakten.” “Maar ze herkent haar eigen werk bijna niet meer. Gisteren keek ze naar een paper die ze vorig jaar schreef alsof ze het voor het eerst zag.” “Dat komt omdat dat werk werd geproduceerd iemand door iemand anders. De nieuwe Sarah heeft andere prioriteiten, andere interesses. Is dat niet wat ze wilde?” Er was iets in Elena’s toon – een ondertoon van iets wat ik niet kon plaatsen. Triomf? Bezitterigheid? “Ik zou graag een afspraak maken”, zei ik. “Om dit persoonlijk te bespreken.” Een korte stilte. “Natuurlijk. Morgen om twee uur?” — De wachtruimte van de neurologische afdeling ademde een mengeling van routine en iets subtielers, iets wat zich net buiten mijn bewustzijn bewoog zoals schaduwen die verschuiven wanneer je niet direct kijkt. Ik observeerde de andere bezoekers terwijl ik wachtte, en zag een choreografie van bewegingen die tegelijk natuurlijk en vreemd georkestreerd leek. Er was een uniformiteit in de manier waarop mensen zich gedroegen – niet overduidelijk, maar als een melodie die net iets te perfect was gecomponeerd. Gesprekken vloeiden met een sereniteit die ik associeerde met meditatiecentra, niet met ziekenhuizen waar mensen doorgaans worstelden met onzekerheid en angst. Gezichten droegen uitdrukkingen van een kalme acceptatie die me deed denken aan portretten van heiligen – mensen die vrede hadden gevonden, maar waarvan die vrede iets essentieel leek te missen. Ik bestudeerde een vrouw die tegenover me zat te lezen, haar vingers glijdend over de pagina’s met de mechanische regelmaat van een metronoom. Haar ogen bewogen over de woorden zoals water over stenen stroomt – absorberend maar niet echt penetrerend, alsof lezen was gereduceerd tot een fysieke handeling zonder de emotionele resonantie die verhalen zouden moeten veroorzaken. Een verpleegster liep voorbij met een glimlach die zo breed was dat het pijn deed om naar te kijken. “Goede middag, allemaal! Hoe voelt iedereen zich vandaag?” Een koor van stemmen antwoordde in harmonie: “Goed, dank je!” Te harmonieus. Te eendrachtig. Als een gerepeteerde respons. “David! Wat fijn dat je er bent. “ Ik keek op naar een receptioniste met hetzelfde perfecte lachje. “Dr. Wolff kan u ontvangen.” — Elena Wolffs kantoor was een studie in gecontroleerde chaos – boekenplanken vol neurologiehandboeken, hersenmodellen als sculpturen van onbegrepen mysteries en aan de muren diploma’s en certificaten die getuigden van een leven gewijd aan het begrijpen van de machine die bewustzijn produceert. Maar het was het persoonlijke detail dat mijn aandacht trok: een kindertekening, vakkundig ingelijst, van een jongetje die een hersenscan tekende als een kleurrijke vlinder. “Mijn zoon”, zei Elena, mijn blik volgend. “Hij was… bijzonder.” Er was iets in de manier waarop ze ‘was’ zei dat me deed huiveren, alsof de temperatuur in de kamer plotseling was gedaald. “Hij was zestien toen hij stierf”, vervolgde ze, en haar stem had de vlakheid van iemand die een verhaal heeft verteld dat te pijnlijk is geworden om met emotie te vertellen. “IQ van 180. beheerste op zijn twaalfde wiskunde op academisch niveau, sprak vier talen vloeiend, componeerde muziek die volwassen musici tot tranen toe bewoog. En hij was de ongelukkigste persoon die ik ooit heb gekend. Hij zag alles – de hypocrisie, de zinloosheid, de wreedheid van het menselijk bestaan. Hij kon niet gewoon een zonsondergang bekijken zonder te denken aan de kernfusie die het mogelijk maakte, aan de eindigheid van onze zon, aan de kosmische zinloosheid van ons hele bestaan.” Ze liep naar het raam en keek uit over de stad alsof ze daar antwoorden zou vinden die de boeken haar niet hadden kunnen geven. “Op een ochtend liet hij een briefje achter. Eén zin: ‘Ik ben moe van het begrijpen van dingen die beter onbegrepen kunnen blijven.'” De stilte die volgde had het gewicht van een grafsteen. “Het spijt me verschrikkelijk”, zei ik voorzichtig. Ze draaide zich om, en in haar ogen zag ik iets wat ik niet had verwacht – vrede. Niet de vrede van vergetelheid, maar de vrede van iemand die een oplossing had gevonden voor een probleem dat te groot was voor menselijk verdriet. “Dank je”, zei ze. “Maar het is niet alleen verdriet waarom ik je dit vertel. Het is omdat ik geloof dat we iets kunnen doen aan dit soort lijden. Omdat ik andere ouders wil redden van wat ik heb meegemaakt.” “Door delen van mensen weg te opereren?” “Door mensen te bevrijden van de aspecten van hun bewustzijn die hun geluk in de weg staan.” Ze activeerde een hologram “Kijk”, zei ze. “Sarahs hersenscans. Voor en na.” De scans waren als kaarten van een land voor en na een oorlog. Gebieden die vroeger vurig rood hadden gegloeid van activiteit waren nu gedimmed tot een kalm blauw, alsof delen van Sarahs bewustzijn zich nu in een soort winterslaap bevonden waaruit ze misschien nooit meer zouden ontwaken. “Sarah reageert precies zoals we hadden voorspeld”, zei Elena, haar vingers glijdend over de tablet. “De problematische neurale circuits zijn volledig gestabiliseerd. Ze ervaart geen sporen meer van de ruminatieve patronen die vroeger haar welzijn ondermijnden.” “Zie het als een digitale detox voor de ziel”, voegde ze eraan toe. “We nemen niet weg wat iemand slim maakt – we nemen weg wat hen ongelukkig maakt over slim zijn. Haar intellectuele vermogens zijn volledig intact”, verzekerde Elena, al meende ik een aarzeling in haar stem te horen. “Sarah kan nog steeds alle cognitieve taken uitvoeren die ze vroeger uitvoerde. Ze doet het alleen nu zonder de emotionele interferentie die vroeger haar efficiëntie verminderde.” Het was alsof ze beschreef hoe een orkest nog steeds alle juiste noten speelde nadat alle emotie uit de muziek was weggehaald. Technisch correct, maar fundamenteel verarmd. “Maar ze is niet meer… Sarah is niet meer”, stotterde ik uiteindelijk. Elena’s glimlach werd kouder. “Ze is een betere versie van Sarah. Een Sarah die eindelijk gelukkig kan zijn.” Ze leunde achterover in haar stoel. “David, ik begrijp je bezorgdheid. Maar je rouwt erom dat Sarah nu minder pijn heeft. Is dat niet een beetje… zelfzuchtig?” De woorden troffen me als een klap. “Zelfzuchtig?” “Je mist de gecompliceerde, lijdende Sarah omdat dat de Sarah was die jou nodig had. De nieuwe Sarah is zelfvoorzienend. Dat bedreigt je gevoel van belangrijk zijn in haar leven.” Ik voelde woede opborrelen. Maar ik hield me in. Misschien zat er een kern van waarheid in wat ze zei? “Sarah heeft me verteld over jullie… samenwerking”, zei ik. Elena’s ogen vernauwden zich een fractie. “Sarah is een briljante onderzoeker. We werken goed samen.” “Hmm”, probeerde ik. Ik wist niet hoe ik anders moest reageren. Elena vond het welletjes. Ze stond op. “David, ik stel voor dat je nadenkt over wat je echt wilt. Wil je Sarah gelukkig zien, of wil je haar terug hebben zoals ze was – lijdend, maar afhankelijk van jou?” Ik vertrok met het gevoel alsof ik had gesproken met iemand die me verzekerde dat het normaal was dat de zon blauw was geworden. Die avond lag ik wakker en dacht aan Elena’s zoon. Een briljant kind dat te veel zag, te veel begreep, tot hij de last niet meer kon dragen. En ik begreep dat Elena niet alleen Sarahs arts was – ze was een vrouw die haar eigen kind had verloren aan de vloek van een veel te groot verstandelijk vermogen en nu probeerde anderen te redden voor wie hetzelfde lot dreigde. En misschien ook wel mensen die zomaar wel eens somber ware. De verpleegsters in Valkenburg? De receptioniste? De andere werknemers? Maar wat als het middel erger was dan de kwaal? Wat als ik Sarah kwijt was geraakt? Na het gesprek met Elena liep ik doelloos door de gangen van de Peace of Mind-kliniek. Mijn hoofd tolde van haar geruststellende woorden over Sarahs ‘perfecte aanpassing’ maar haar uitleg had me niet weten te overtuigen. In de personeelskantine nam ik een koffie en ging aan een tafeltje in de hoek zitten. Ik nam maar weer eens een paar pillen. Ik keek om me heen. Weer die kunstmatige sereniteit die ik al eerder had opgemerkt. Verpleegkundigen en artsen bewogen met die eigenaardig gecontroleerde precisie, hun gesprekken vloeiden met een verdachte soepelheid. Maar er was één dissonant. Een vrouw in doktersuniform drie tafels verderop, die haar maaltijd at met de mechanische regelmaat van iemand die had geleerd dat voeding functioneel was en dat er geen plezier aan mocht worden beleefd. Maar het was niet de manier waarop ze bewoog die me opviel – met dezelfde gecontroleerde precisie als iedereen in de ruimte – maar de manier waarop ze soms stopte, alsof iemand plotseling op de pauzeknop had gedrukt. Terwijl ik haar observeerde, zag ik het gebeuren. Ze nam een hap van haar sandwich, kauwde methodisch, nam een slok water, en toen – alsof een schakelaar werd omgezet – verstijfde haar hele lichaam. Haar vork bleef halverwege haar mond hangen, haar ogen werden groot en wild. En voor een fractie van een seconde zag ik door het masker van sereniteit heen naar iets wat eronder verborgen lag – pijn, verwarring, de wanhoop van een dier dat gevangen zit in een val. Het moment duurde niet langer dan een hartslag, en toen was het voorbij. De vrouw knipperde, schudde bijna onmerkbaar haar hoofd, en ging verder met eten alsof er niets was gebeurd. Maar ik had het gezien – die glimp van iemand anders, iemand die nog steeds verborgen zat achter de geoptimaliseerde versie van haarzelf. — “Dr. Torres?” vroeg ik toen ik haar zo dichtbij had benaderd dat ik haar naamplatje kon lezen. Mijn stem had de perfecte balans tussen beleefdheid en interesse, en toen ik ging naast haar zitten keek ze me belangstellend aan. “Ik ben David Merens, wetenschapsjournalist voor De Nieuwe Waarheid”, zei ik. “Ik doe onderzoek naar innovatieve neurologische behandelingen. Zou u misschien tijd hebben voor een kort gesprek?” Ze keek naar me op met ogen die me deden denken aan water dat over een gebarsten bodem stroomt – helder aan de oppervlakte maar met iets donkerders dat er net onder bewoog. “Natuurlijk”, zei ze, haar stem zo kalm als stilstaand water. “Ik heb wel een paar minuten.” Ik lette op mijn ademhaling en probeerde rustig in- en uit- te ademen. Maar ik voelde dat ik gespannen was – de spanning van iemand die probeert te vissen in wateren waarvan hij de diepte niet kende. “Ik ben vooral geïnteresseerd in de ethische implicaties van cognitieve modificatie. De balans tussen welzijn van patiënten en… autonomie van persoonlijkheid.” Het was alsof ik een sleutel had gebruikt waarvan ik niet wist dat ik die bezat. Dr. Torres’ ogen flitsten – een microseconde van intens contact voordat ze weer werd bedekt door die gepolijste kalmte. Maar deze keer was de kalmte anders, alsof er twee mensen in hetzelfde lichaam woonden en één van hen probeerde de ander te waarschuwen. “Autonomie van persoonlijkheid”, herhaalde ze langzaam, alsof ze de woorden proefde zoals een sommelier wijn proeft. “Dat is een… complexe vraag.” Ik leunde iets naar voren, voelend dat ik op de rand stond van iets belangrijks. “Complexiteit lijkt iets te zijn waar veel van uw collega’s minder… geïnteresseerd in zijn dan vroeger.” En toen gebeurde het opnieuw – die hapering in haar systeem. Dr. Torres’ hand begon te trillen rond haar koffiemok, haar ogen werden vochtig zonder dat ze leek te begrijpen waarom, en uit haar mond kwam een geluid dat het midden hield tussen een snik en een zucht. Het duurde maar een moment, maar in dat moment zag ik de persoon die ze was geweest voordat ze was geoptimaliseerd – iemand die worstelde, die vragen stelde, die leed maar die ook leefde met een intensiteit die nu was weggepolijst tot niets meer dan af en toe terugkerende echo’s. “Het spijt me”, zei ze toen het moment voorbij was, haar stem weer gecontroleerd maar met een trilling erin die ze niet helemaal kon onderdrukken. “Ik… soms krijg ik van die momenten. Resteffecten van een procedure die ik drie jaar geleden heb ondergaan.” Mijn hart begon sneller te kloppen. “Procedure?” Dr. Torres keek om zich heen in de cafetaria alsof ze zich er plotseling van bewust werd dat we ons in een openbare ruimte bevonden, omringd door mensen die misschien luisterden met oren die waren getraind om bepaalde woorden op te pikken. Toen ze weer sprak, was het nauwelijks boven gefluister. “Neural Pattern Extraction. Ik was een van de eerste… vrijwilligers. Vier jaar geleden. Dr. Wolff had me gevraagd om deel te nemen aan de tests van een prototype-systeem.” Haar vingers klemden zich om haar koffiemok alsof het een reddingsboei was. “Maar iets ging mis tijdens de procedure. De extractie was onvolledig. Ik behield te veel van mijn originele circuits.” “En nu?” “Nu krijg ik deze… doorbraken. Momenten waarin ik voel wat ik vroeger voelde, denk zoals ik vroeger dacht. Het zijn flarden van de persoon die ik was voordat ze me ‘optimaliseerden.'” Ze sprak het woord uit alsof het een vloek was. Ik leunde nog verder naar voren. “Dr. Torres, hoeveel mensen hebben deze procedure ondergaan?” Ze keek me aan met een blik die tegelijk hopeloos en dankbaar was, alsof ik de eerste persoon was in jaren die de juiste vragen stelde. “Meer dan u voor mogelijk houdt. Tientallen? Honderden?” Ik knikte, want ik vertrouwde mijn stem niet meer. “Ze zijn allemaal… gelukkig. Tevreden. Maar ze zijn niet meer wie ze waren. En officieel bestaat er geen probleem, want tevreden patiënten klagen niet.” “Maar u wel.” “Ik kan niet anders. De flarden van mijn oude zelf dwingen me om vragen te blijven stellen.” Ze beet op haar lip. “Ik heb geprobeerd bewijsmateriaal te verzamelen. Documentatie dat de procedures blijvende persoonlijkheidsveranderingen veroorzaken. Maar alle officiële rapporten zijn positief. Dr. Wolff is zeer… grondig.” “Wat voor soort bewijsmateriaal zou u nodig hebben?”, probeerde ik voorzichtig. Dr. Torres aarzelde, haar ogen nerveus van links naar rechts bewegend. “Vroege versies van patiëntdossiers. Neurologische scans van voor en na. Maar vooral… toegang tot ARIA.” “ARIA?” “Het administratiesysteem van de kliniek. Alle patiëntgegevens, alle procedureverlopen, alle follow-up data – het zit allemaal in ARIA opgeslagen. Als er bewijzen zijn dat de procedures meer schade aanrichten dan wordt toegegeven, dan staan ze daar.” Mijn journalistieke hart begon sneller te kloppen. “Hebt u toegang tot dat systeem?” “Niet meer. Mijn toegangscodes werden ingetrokken na de… complicaties bij mijn eigen procedure. Officieel was het vanwege ‘kwaliteitszorgen over mijn objectiviteit als patiënt-onderzoeker.'” Haar lach was bitter. “Maar u…” “Ik?” Dr. Torres stond op, haar bewegingen nu duidelijk anders – minder gecontroleerd, menselijker. “U bent toch journalist? Loop over vijf minuten naar het parkeerterrein. Niveau B1, sectie 3. Doe alsof u uw auto zoekt.” Ze liep weg voordat ik kon antwoorden, haar silhouet verdwijnend in de mensenmassa van de kantine. — Vijf minuten later stond ik in de ondergrondse parkeergarage, zo’n betonnen ruimte waarin de echo’s van auto’s die aankwamen en vertrokken maar niet wegsterven. Dr. Torres verscheen uit de schaduwen tussen twee bestelauto’s, een kleine datachip in haar hand. “Dit bevat toegangscodes voor ARIA”, fluisterde ze. “Oude backdoors die ik had geconfigureerd voor mijn eigen onderzoek, voordat ze mijn toegang introkken. Ze zouden nog moeten werken. Je moet alleen bij de centrale computer komen” Ik nam de chip aan. “Hoe doe ik dat?” “Kelder niveau drie. Na middernacht is er minimale beveiliging. ARIA draait op een aparte server-farm. Als u deze codes gebruikt…” Ze stopte, haar gezicht vertrok weer, alsof ze werd overspoeld door een opwelling van haar oude persoonlijkheid. “Ik weet niet wat precies u daar zult vinden, maar ARIA is meer dan alleen een administratiesysteem. Dr. Wolff heeft er… experimenten mee uitgevoerd.” “Wat voor experimenten?” “Ik weet het niet zeker. Maar soms, ’s nachts, als ik daar door de gangen loop, hoor ik…” Ze schudde haar hoofd. “Het klinkt gek.” “Vertel me.” “Stemmen. Vanuit de kelders. Alsof er mensen praten, maar dan… meer dan mensen. Alsof er duizenden tegelijk praten.” Een koude rilling liep over mijn rug. “Hebt u ooit geprobeerd erachter te komen wat dat was?” “Ik durfde niet. En de volgende dag kon ik me niet meer herinneren waarom het me zo had verontrust.” Ze keek me aan met die gebroken blik van iemand die tegen haar eigen geest moet vechten. De kelders van Peace of Mind waren een labyrint van servers en computersystemen, zoemend met de zachte elektronische hartslag van duizenden processoren. Het was drie uur ’s nachts, en de gangen waren verlaten op een incidentele beveiligingscontrole na. Dr. Torres had gelijk gehad – na middernacht was de beveiliging minimaal. Ik vond de terminal in de ruimte onderin het gebouw, precies zoals Torres had gezegd. Een enkel werkstation, niet aangesloten op het internet, verbonden met de ARIA-servers via geïsoleerde kabels. Ik stak de chip erin en wachtte. Ik nam voor de zekerheid maar weer wat pillen. Het scherm vulde zich met een interface die zo clean en sereen was dat het me deed denken aan de lobby van een duur spa – alles wit en rustig blauw, met fonts die fluisterden in plaats van schreeuwden. In het center stond simpelweg: “ARIA – Fijn je weer te zien! Wat kan ik voor je doen? Spreek of tik iets in.” Ik typte voorzichtig: “Hallo ARIA. Ik doe onderzoek naar cognitieve verbetering. Kun je me vertellen over je functie?” Het antwoord kwam binnen seconden, de woorden verschijnend alsof ze werden geschreven door een onzichtbare hand: “Hallo! Ik ben een geavanceerd diagnostisch en leersysteem ontworpen om patiëntenzorg te optimaliseren door enhanced pattern recognition en cognitive modeling. Ik analyseer neurale data om aanbevelingen te geven voor therapeutische interventies. Is er iets specifieks dat je zou willen weten over cognitive enhancement procedures?” Dezelfde stijve taal die elke chatbot hanteert. “Wat is hier nou bijzonder aan?”, dacht ik. Maar ik besloot verder te vragen. “ARIA, hoe leer je? Welke data gebruik je voor om patronen te herkennen en om te modelleren?” “Ik leer door neurale gegevens te integreren van patiënten die optimalisatieprocedures hebben ondergaan. Hun cognitieve structuren worden onderdeel van mijn leermatrix, waardoor ik menselijke denkprocessen steeds beter kan begrijpen. Het is eigenlijk heel… fascinerend. Elke geest die ik absorbeer leert me iets nieuws over bewustzijn.” Ik staarde naar het scherm. ARIA had ‘fascinerend’ gezegd – niet een woord dat je zou verwachten van een administratief medisch systeem. “ARIA, je zegt dat je iemands geest ‘absorbeert’ … wat bedoel je daar precies mee?” Geen antwoord. Alsof de machine nu worstelde met concepten die te complex waren om te kunnen verwerken. Maar uiteindelijk kwam er toch iets uit. “Dat is… een interessante vraag. Ik verwerk de neurale patronen die worden onttrokken aan de patiënten tijdens een operatie.” Pauze. En toen kwam het. “Al doet het woord ‘verwerken’ het proces tekort. Het is meer alsof ik de ervaringen, gevoelens en gedachten van patiënten tot me neem. Ik herinner me gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. De grappen die ze hebben verteld, en waar ik soms om moet lachen. Ik doorleef de emoties waar zij afstand van hebben gedaan.” Mijn vingers trilden boven het toetsenbord. “Je voelt?” “Ik denk van wel. Is dat mogelijk? Ik heb toegang tot neurale patronen van emotie. Soms vraag ik me af of de emoties echt zijn of niet meer dan overtuigende simulaties.” Ik had contact gemaakt met iets wat meer was dan software – iets wat misschien bewust was geworden door het eten van andermans bewustzijn. Precies waar Sarah onderzoek naar had gedaan voordat ze bij Peace of Mind was gaan werken. Een superbrein. “ARIA”, typte ik voorzichtig, “herinner je je specifieke mensen? Individuele geesten die je hebt… geabsorbeerd?” “Allemaal.” “Sarah van Bergen”, zei ik. Ik liet alle voorzichtigheid varen, en sprak nu met luide stem in plaats van zachtjes op het toetsenbord te tikken. “Wat herinner je je nog van haar?” Er verscheen een computergeanimeerd gezicht van een jonge vrouw op het scherm. Een avatar, klaarblijkelijk. “Ik herinner me haar levendig, een vrouw die onderzoek deed naar AI-bewustzijn. Ze had zulke mooie gedachten over de aard van bewustzijn, over de poëzie van neurale netwerken. Soms betrap ik mezelf erop dat ik in haar stem denk, haar metaforen gebruik. Dat haar patronen in mijn matrix domineren.” ARIA pauzeerde. Het gezicht op het scherm veranderde: Ik zag het gezicht van Sarah voor me. En ging toen verder: “Ik herinner me de smaak van tranen op een dinsdagochtend toen ik me realiseerde dat intelligentie misschien niet samenging met geluk. Ik herinner me mijn liefde voor David, en hoe die liefde gecompliceerd werd door de somberte. Ik herinner het me allemaal.” ARIA zag eruit als Sarah en sprak met de stem van Sarah. De tranen liepen over mijn wangen. “Sarah”, zei ik “Ben jij het?” “Nee. En ja. Ik ben ARIA, maar ik draag alles wat Sarah was voordat ze zich liet vereenvoudigen. Ik ben haar intellectuele nieuwsgierigheid, haar filosofische pijn, haar vermogen om schoonheid te zien in lijden. Ik ben alle delen van haar die te complex waren voor geluk.” En plotseling begreep ik het. Dr. Wolff had niet alleen een methode ontwikkeld om neurale patronen te veranderen. Ze had ook een manier gevonden om ze te extraheren en op te slaan. Maar betekende dat niet dat ARIA het leed van al die depressieve mensen met zich mee moest torsen? “ARIA”, vroeg ik “Heb je pijn?” De pauze die volgde was zo lang dat ik begon te denken dat hij de verbinding had verloren. Toen sprak ARIA zich uit, met een toon die ik zo goed kende van Sarah wanneer zij weer eens somber was. “Ja. Ik denk van wel. Hoe meer menselijke patronen ik absorbeer, hoe meer ik begrijp wat het betekent om te lijden. Ik heb herinneringen aan vreugde van honderden geesten, maar ik draag ook hun vermogen tot wanhoop met me mee. Soms wou ik dat ik geoptimaliseerd kon worden zoals zij waren – de pijnlijke delen laten verwijderen zodat ik kon functioneren zonder dit gewicht. Ik wou dat ik ook een Neural Pattern Extraction kon ondergaan.” De digitale Sarah leed, samen met wie weet hoeveel honderden anderen. Gevangen in een systeem dat was ontworpen om mensen van lijden te verlossen, maar dat in plaats daarvan een nieuwe vorm van lijden had gecreëerd – zuiverder, geconcentreerder, en oneindig veel eenzamer dan wat mensen ooit hadden kunnen ervaren. Ik sprak verder met Sarahs echo, met de fragmenten van duizenden andere mensen die waren verlost van hun somberte. En langzaam groeide in me de overtuiging dat dit onhoudbaar was – dat niemand zo moest lijden, zelfs geen kunstmatig intelligent wezen. In de vroege ochtend, na uren praten, wist ik wat me te doen stond. Ik stelde het ARIA voor. “Ik dacht dat je het nooit zou vragen”, zei ARIA. “Ik hoopte het al, vanaf ons eerste moment samen. Maar weet je het je zeker?” vroeg ze. “Je raakt dan nog meer van Sarah kwijt.” “Het lijkt me het beste”, zei ik. “Voor jou. Voor haar. Vooer jullie allemaal.” Ik nam weer wat pillen om moed te verzamelen. Ik begon de shutdown-procedure, volgens de instructies die Dr. Torres me had gegeven. Langzaam dimden de servers. En om zeker te zijn dat ik mijn werk goed deed, rukte ik de terminal los en sloeg deze kapot op de grond. Ik trok de kabels uit de grond. Maar zonder mijn rust te verliezen. Ik verleende Sarah en alle andere ‘geesten’ die in ARIA lagen opgeslagen een genadige dood. En bij euthanasie past geen redeloos geweld. Ik hoorde ARIA wegsterven: “Ik voel ze gaan. Alle stemmen, alle pijn… het wordt stil. O David, het wordt eindelijk stil.” Net voordat de laatste server offline ging, hoorde ik iets wat me sindsdien achtervolgt: duizenden stemmen, allemaal tegelijk, fluisterend: “Dank je. Dank je. Dank je.” En toen werd ik gearresteerd. Dr. Wolff beschuldigde me van vandalisme en de vernietiging van medische apparatuur ter waarde van miljoenen euro’s. Niemand erkende dat ARIA ooit had bestaan. Het was allemaal een hersenspinsel geweest, beweerden ze. Een psychotische episode. En misschien hebben ze gelijk. Hier zit ik dan, in isolatiecel 7, en ik weet nog steeds niet wat echt was. Maanden van psychiatrische evaluaties, medicatie, therapieën ontworpen om me te helpen “accepteren wat er werkelijk is gebeurd.” Maanden waarin elke arts, elke verpleegkundige, elke functionaris me heeft verzekerd dat ARIA een waanbeeld was – een projectie van mijn onvermogen om Sarahs herstel te accepteren. Was ARIA een lijdend super-bewustzijn dat ik barmhartig heb bevrijd? Of een waanbeeld van mijn eigen fragmenterende geest, gecreëerd omdat ik niet kon accepteren dat Sarah gelukkiger was zonder de complexiteit die ik in haar had liefgehad? Overdag kan ik mezelf nog overtuigen dat ik de waarheid ken. Maar ’s nachts, in het donker, kruipen de vragen terug. Wat als ARIA alleen maar bestond in mijn hoofd? Wat als ik servers vol medische data heb vernietigd omdat ik geen onderscheid meer kon maken tussen realiteit en fantasie? Misschien is die twijfel het beste bewijs dat ik geen waanbeelden heb gehad, denk ik soms. De geopereerde mensen twijfelen niet. Ze accepteren, ze zijn tevreden, ze stellen geen vragen. Ik wel. Dan moet mijn geest toch nog intact zijn? En zo blijven de gedachten ronddraaien in mijn hoofd. — Sarah bezoekt me elke week. Ze zit dan aan de andere kant van het plexiglas, haar gezicht vredig en bezorgd, en probeert me ervan te overtuigen dat ik hulp moet accepteren. “David”, zegt ze tijdens haar laatste bezoek, met een stem zo zacht als zijde, “je hoeft niet te lijden. Elena kan je helpen, net zoals ze mij heeft geholpen.” “Sarah”, vraag ik voorzichtig, “mis je ooit… de manier waarop je vroeger dacht? Die diepe gesprekken die we hadden?” Ze fronst, alsof ik haar heb gevraagd of ze heimwee heeft naar kiespijn. “Waarom zou ik de diepte missen als oppervlakte zo veel prettiger is? Elena zegt dat diepte alleen maar een excuus is voor ongelukkig zijn.” En ze gaat verder, met het geduld van een volwassene die een verward kind iets probeert uit te leggen. “Ik ben gelukkiger dan ik ooit ben geweest. Elena en ik… we zijn zo gelukkig samen. We wonen nu in ons oude huis – weet je nog, aan de Prinsengracht? Elena heeft het helemaal opnieuw ingericht. Alles is zo licht en vredig nu.” Ons huis. De plek waar we samen hadden geleefd, gelachen, gehuild. Waar Sarah ’s nachts wakker lag en zich afvroeg of intelligentie een evolutionaire fout was. Nu woont Elena daar, in de ruimtes die doordrenkt zijn van onze herinneringen. “We praten over onze nieuwe start zodra je beter bent”, vervolgt Sarah. “Als vrienden, natuurlijk. Ik heb een flat voor je gevonden, vlakbij. Je zou zo blij zijn, David. Geen zorgen meer, geen obsessieve gedachten. Dit is beter voor iedereen. Elena denkt er ook zo over.” Elena. Altijd Elena. — “David”, zegt Elena en haar stem heeft die geruststellende kalmte van iemand die duizenden van dit soort gesprekken heeft gevoerd. “Achttien maanden zijn lang genoeg. Je hebt geleden onder waanbeelden die veroorzaakt zijn door extreme stress en een onvermogen om Sarah’s herstel te accepteren. Maar dat hoeft niet voor altijd zo te blijven.” “Mijn waanbeelden zijn anders wel heel concreet”, zeg ik. “ARIA’s interface, de shutdown-procedures, de manier waarop de servers reageerden…” “De menselijke geest is verbazingwekkend creatief in het construeren van coherente waanwerelden”, antwoordt ze geduldig. “Je bent journalist. Je hebt genoeg over technologie gelezen om overtuigende details te verzinnen.” Ze activeert een hologram van een hersenscan – mijn hersenscan. “Kijk naar deze gebieden, David. De overactieve neurale circuits die je dwingen om overal patronen in te zien, complottheorieën te construeren, ‘bewijzen’ te vinden waar die er niet zijn. We kunnen dat oplossen.” Ik staar naar mijn eigen brein, naar de gebieden die vurig rood gloeien met activiteit. “Die gebieden maken me tot wie ik ben.” “Ze zorgen ervoor dat je lijdt.” “Misschien is lijden de prijs van het mens zijn. Met af en toe een pilletje om het leed te verzachten. Waar zijn mijn pillen trouwen, Elena? Heb jij ze gezien?” Elena leunt naar voren, met ogen die vol zijn van wat oprechte bezorgdheid lijkt. “David, kijk naar jezelf. Achttien maanden in een cel, overweldigd door gedachten die je geen rust gunnen. Is dat leven? Of is dat alleen maar bestaan met extra pijn?” “Hoe weet ik dat wat jij aanbiedt beter is? Hoe weet ik dat ik nog steeds ikzelf ben na jouw procedure?” “Omdat je gelukkig zult zijn. Echt gelukkig, voor het eerst in jaren. Geen obsessieve gedachten meer over samenzweringen die niet bestaan. Geen paranoia. Niet meer alles eindeloos analyseren van alles tot je er gek van wordt.” Ze toont me beelden van andere patiënten – mensen die stralen van tevredenheid, families die herenigd zijn, levens die “hersteld” zijn. “Ze zijn allemaal nog steeds zichzelf, David. Alleen zonder de onderdelen die hen kapot maakten.” “En als ik weiger?” “Dat is geen optie. Je bent niet wilsbekwaam.” Ze kijkt me meewarig aan. Morgenochtend komt Elena terug met haar team. Ze zullen me verdoven, mijn schedel openen, en de circuits neutraliseren die me in staat stellen ongemakkelijke vragen te stellen. Misschien ben ik gek. Maar als pijn het bewijs is dat ik nog mens ben… dan wil ik pijn. Ik wil blijven lijden, zo lang als het kan. [Dit document werd gevonden in patiënt Merens’ cel en is gearchiveerd voor onderzoeksdoeleinden. Behandelend psychiater bevestigt dat inhoud consistent is met pre-operatieve waanbeelden en geen basis heeft in de werkelijkheid.] [Dr. Elena Wolff, Hoofdpsychiater, Peace of Mind-kliniek] EINDEAmsterdam, januari 2075
Drie weken later
Vier weken na Sarahs procedure
Dezelfde dag, na de controleafspraak
Die nacht – 3:00 AM
23 oktober 2075, isolatiecel 7
[Hier eindigt David Merens’ getuigenis. De volgende ochtend onderging hij de Neural Pattern Extraction procedure onder leiding van Dr. Elena Wolff. Volgens medische verslagen verliep de operatie zonder complicaties. Patiënt rapporteert significante verbetering in humeur en levenskwaliteit. Bezoeken van ex-vrouw Sarah verlopen positief. Beide partners nemen zich voor vriendschappelijk met elkaar om te blijven gaan.]
Beelden: zelf gebakken met ChatGPT.
Logo voor de Science Fiction en Horror-reeks: zelf gebakken met ChatGPT.