Slecht voor de kunst, goed voor de creativiteit (Over de bezuinigingen van Halbe Zijlstra)

Slecht voor de kunst, goed voor de creativiteit (Over de bezuinigingen van Halbe Zijlstra)

‘Had Halbe Zijlstra toch gelijk?’, kopte de Volkskrant onlangs boven een achtergrondverhaal over de verregaande bezuinigingen op de kunst. De strekking van het artikel: door de bezuinigingen die Zijlstra doorvoert, zijn kunstenaars (en musea en ander culturele instellingen) gedwongen de markt op te zoeken en als ‘culturele ondernemers’ het publiek voor zich te winnen. Degenen die daar in slagen voelen zich senang, het publiek ook, mooi toch? En de kunstenaars die er niet in slagen de culturele tering naar de commerciële nering te zetten? Die hebben pech gehad – maar soît, behoeftige artiesten zijn er altijd al geweest. Wie weet worden ze na hun dood nog wel beroemd.

Waarmee weinig gezegd is over het soort kunst dat in barre tijden wordt voortgebracht. Zonder een waardeoordeel te willen uitspreken – geen idee of de kunst erop vooruit gaat als er minder geld voor beschikbaar is – mogen we stellen dat de kunst verandert. Kunst kun je tenslotte beschouwen als een optelsom van inspiratie (1%), nijvere arbeid, materiaal en apparatuur. De inspiratie kost een kunstenaar zo goed als niets, het geld zit ‘m in de rest – noem het gemakshalve de ’transpiratie’. Dus als een kunstenaar minder geld beschikbaar heeft, zal het aandeel ’transpiratie’ in zijn kunstwerken dalen en het aandeel ‘inspiratie’ stijgen.

Met andere woorden: Zijlstra is misschien niet goed voor de kunst, maar wel voor de creativiteit. Wat betekent dat concreet? Te vrezen valt dat erg arbeids- en kapitaalintensieve kunsten niet nog een koude winter kunnen doorstaan. De Nederlandse film, de architectuur, ballet, toneel: ze zullen waarschijnlijk pas in een Zijlstraluwtijdperk weer tot bloei komen. Hoopgevender ziet het eruit voor de schilderkunst, de fotografie en andere kunstvormen die mensen met een smalle beurs ook wel kunnen beoefenen.

Vermoedelijk is het over een paar jaar wel gedaan met het vakmanschp waar sommige kunstenaars nu nog goede sier mee maken – een opleiding kost tenslotte geld, en als dat er niet is… dan maar geen goedlijkend portret of een ambachelijk geschilderd landschapje. Maar abstracte en conceptuele kunst kan een renaissance doormaken. Kunst zal over de hele linie, om met kunstcriticus Ernst Gombrich te spreken, ‘primitiever’ worden.

Het beste zal de dichtkunst gedijen bij de bezuinigingsdrift. Om dichter te zijn hoef je niets te hebben geleerd, en pen en papier kan iedereen zich veroorloven. Het schijnt dat er zo’n twee miljoen Nederlanders dichter zijn (d.w.z.: zichzelf als dichter beschouwen), en dat aantal zal de komende tijd vermoedelijk sterk toenemen. Of hun werk ook breed gelezen zal worden, valt uiteraard te betwijfelen. Maar wat zou het? Alleen iemand als Halbe Zijlstra vindt dat er ook een publiek moet zijn voor kunst.

Deel:

Geef een reactie