Evolutie (Een Sci-Fai / Horrorverhaal)

Lin is anders. Haar huid heeft de textuur van berkenschors, haar ogen gloeien als gepolijst messing, en in de winter houdt ze bijna op met bestaan. Ze is een tweede-generatie hybride, geboren uit de Groene Transitie die de wereld moest redden van ecologische ondergang. Bio-ethicus Daan valt meteen voor haar.
Hun verbintenis zal iets tot leven wekken dat de wetenschap voor onmogelijk hield.
Een donkere, visionaire thriller over liefde, transformatie en de prijs van vooruitgang.
Motto: “Door onze vragen tot planten te richten, kunnen we beter begrijpen wat het In-der-Weltsein voor iets is.” Emanuele Coccia.
HOOFDSTUK 1: TWEE MENSEN
De geur van chlorofyl hing zwaar in de wachtruimte van de kliniek in Sector 7, vermengd met de scherpe lucht van ontsmettingsmiddel en iets anders – iets wat Daan niet helemaal kon plaatsen. Zoet, maar niet prettig. Organisch verval, misschien. Of groei. Bij hybriden was het verschil vaak moeilijk te maken.
Daan Vermeer drukte zijn tablet tegen zijn borst en keek naar de rij wachtenden. Drie tweede-generatie hybriden, hun huid nog grotendeels menselijk maar met die karakteristieke groene aders die zich als rivieren over hun onderarmen slingerden. Een vierde – ouder, uit de eerste experimentele lichting — zat bewegingloos in de hoek, zijn gezicht al meer bark dan huid, ogen half dichtgeknepen alsof het kunstlicht hem pijn deed.
“Meneer Vermeer?” De receptioniste, zelf een hybride met bladachtige vingertoppen, gebaarde naar de gang. “Cliënt 101-47-B is klaar voor inspectie.”
Daan knikte en liep door de steriele gang, voorbij de posters die de voordelen van de Groene Transitie aanprezen. Een duurzame toekomst begint bij ons allemaal. Hybridisatie: Evolutie door Design. Samen groeien we sterker.
Daan geloofde er oprecht in. Het was ook nog maar zijn eerste dag als bioethisch adviseur, en hij had nog nooit hybriden geïnterviewd, getest en geregistreerd. Maar het waren mensen, daar was hij van overtuigd. Anders, aangepast, maar mensen. Hun DNA mocht dan verweven zijn met chloroplasten en hun gedragspatronen mocht dan sterk worden bepaald door de seizoenen, maar hun bewustzijn, hun verlangens, hun vermogen tot liefde – wat de mens tot mens maakt – dat was allemaal nog onverminderd aanwezig. Waarom niet? Dat zat toch ook bij hen ingebakken?
Kamer 12 was kleiner dan gebruikelijk, met getinte ramen die het felle ochtendlicht temperden tot een zachte, groene gloed. In het midden zat cliënt 1017-47-B. Lin Zhao, zag hij op zijn tablet. Tweede generatie, aangemaakt toen de hybridisatietechniek al verfijnd was. Zo geboren, niet getransformeerd.
Ze was… mooi. Dat was Daans eerste, onprofessionele gedachte. Haar huid had de gladde textuur van een jonge berk, wit met donkere strepen die als tatoeages over haar armen liepen. Haar haar was niet groen, zoals van veel hybriden, maar een diepe kastanjebruin met gouden highlights—alsof herfstbladeren gevangen zaten in menselijke lokken.
“Goedemorgen”, zei Daan, terwijl hij plaatsnam achter het bureau. “Vermeer. Daan.”
Lin keek op. Haar ogen waren goud—niet goudbruin, maar werkelijk goud, als gepolijst messing. “Lin.”
Haar stem klonk normaal. Menselijk. Dat was het vreemde: hybriden klonken gewoon als mensen, totdat je ze langer hoorde praten en merkte dat hun intonatie iets te regelmatig was, als de wind die zacht door de bladeren waait.
“Laten we vragen voor de registratie maar doorlopen. Hoe voelt u zich?” De eerste standaardvraag.
“Goed. Het is lente, dus ik heb meer energie. Ik werk weer fulltime.” Daan tikte haar antwoord in op zijn tablet.
“En in de winter?”
“Dan ga ik in semi-winterslaap. Ik slaap veel, eet weinig. Mijn werkgever begrijpt het.”
Daan knikte. Dat wist hij. Seizoensgebonden gedrag was normaal bij tweede-generatie hybriden. “Heeft u deze winter problemen ervaren? Depressie, angst, sociale isolatie?”
Voor het eerst aarzelde Lin. “Niet… depressie, precies. Meer alsof ik verdwijn. Alsof ik vergeet wie ik ben wanneer het licht weggaat.” Ze glimlachte schuchter.
Dat wist Daan dan weer niet, dat had hij niet geleerd tijdens zijn opleiding. Hij keek op van zijn tablet. “Kunt u dat toelichten?”
“In de winter word ik minder… een persoon. Meer een ding. Het is moeilijk uit te leggen aan iemand die geen fotosynthese doormaakt.”
“Probeert u het eens.”
Daan voelde een merkwaardige huivering. Wat was ze welbespraakt en wat formuleerde ze alles kernachtig. “Dat klinkt… eenzaam.”
“Het is niet eenzaam. Eenzaamheid veronderstelt dat je weet dat je alleen bent. Het is meer alsof je ophoudt te bestaan, maar zonder het door te hebben.”
Ze keek hem recht aan, die gouden ogen onbeweeglijk als van een pop. “Bent u wel eens bang dat u geen echt mens bent, meneer Vermeer?”
De vraag trof hem als een elektrische schok. Op zijn tablet stonden nog twintig standaardvragen—gezondheid, sociale integratie, werkprestaties, psychologische stabiliteit. Maar plotseling leken ze allemaal irrelevant.
“Dat is geen vraag die ik gewoonlijk krijg tijdens een registratie-interview”, zei hij.
“Nee. Ik stel dan ook meestal geen vragen”, antwoordde Lin. “Maar u kijkt naar me zoals niemand anders doet. Alsof u me probeert te begrijpen in plaats van een vragenlijstje af te werken.”
Daan voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen. Hij was te ver gegaan. Dit was een professioneel gesprek, geen intiem onderonsje. “Ik probeer al mijn cliënten te begrijpen.”
“Maar begrijpt u ons echt? Of denkt u alleen dat u ons begrijpt?”
Voor Daan kon antwoorden, werd er op de deur geklopt. Zijn collega Chen stak zijn hoofd naar binnen. “Daan? De volgende is er al.”
“Een minuut nog”, zei Daan.
Chen keek van Daan naar Lin en weer terug. Er verscheen een frons op zijn gezicht—die blik die hij altijd had wanneer hij vond dat Daan te betrokken bij een cliënt raakte. “Oké. Maar niet te lang. We lopen achter.”
De deur viel dicht. Lin glimlachte. Een vreemde, asymmetrische glimlach die haar gezicht menselijker en tegelijkertijd onheilspellender maakte.
“Uw collega mag me niet”, zei ze.
“Mijn mentor. Hij maakt zich zorgen om mijn professionele distantie.”
“En u? Maakt u zich ook zorgen?”
Daan keek naar zijn tablet, naar de onbeantwoorde vragen, naar de tijd die wegtikte. Hij had dit interview al twintig minuten geleden moeten afronden. Lin had de standaardvragen naar tevredenheid beantwoord en was goedgekeurd voor nog een jaar hybride-status. Hij zou haar moeten laten vertrekken. Maar in plaats daarvan zat hij hier, gebiologeerd door een wezen dat beweerde ’s winters op te houden met bestaan.
“Misschien zou ik me inderdaad zorgen moeten maken”, zei hij.
Lin stond op, met bewegingen die vloeiend als water waren. “Het was interessant om u te ontmoeten, meneer Vermeer. Ik hoop dat we elkaar nog eens spreken.”
“Ik hoop het ook”, zei Daan. “En voor ik het vergeet: dank voor alle zuurstof. Zonder jullie was het hier helemaal niet te harden. Dat kan niet vaak genoeg gezegd worden.”
“Geen dank”, lachte Lin nu, met een glimlach alsof de zon door de wolken brak. “Het kost ons geen moeite.” Ze liep naar de deur, maar draaide zich om voor ze hem opende. “En voor de goede orde: ik ben wel echt een persoon. Tenminste, in de lente ben ik dat. Of ik menselijk genoeg ben, dat is een andere vraag.”
Die avond zat Daan in zijn appartement, starend naar Lins dossier op zijn laptop. Op papier was ze perfect normaal—voor een hybride dan. Tweede generatie, stabiele fotosynthese-capaciteit, geen psychologische rode vlaggen, productief lid van de samenleving. Haar IQ iets hoger dan gemiddeld.
Maar haar woorden bleven in zijn hoofd rondspoken. “Bent u wel eens bang dat u geen echt mens bent?”
Hij had zichzelf die vraag vaak gesteld sinds zijn studie bioethiek, sinds hij besloot zijn carrière te wijden aan de hybride-gemeenschap. Nu de definitie van menselijkheid letterlijk werd herschreven door wetenschappers, was het niet meer duidelijk wat een ‘echt mens’ was en wat niet? Als bewustzijn en intelligentie de criteria waren, dan waren hybriden onmiskenbaar menselijk. Als genetica het criterium was, dan waren ze dat niet.
Daan had altijd gekozen voor de eerste definitie. Liefde, had hij altijd gedacht, was de ultieme test. Als twee bewustzijnen verbinding konden maken, als ze elkaar konden begrijpen en voor elkaar konden zorgen, dan maakte de rest niet uit.
Maar Lin had iets aangestipt waar hij niet aan wilde denken. Wat als begrijpen niet genoeg was? Wat als liefde niet genoeg was? Wat als de hybriden geen echte mensen waren?
Zijn telefoon zoemde. Een bericht van Chen: Hoe ging het gesprek met cliënt 1017-47-B? Je was lang bezig.
Daan typte terug: Alles in orde. Goedgekeurd voor herregistratie.
Goed. Ik hoef me toch geen zorgen te maken?
Daan fronste. Hij wist wel waar Chen op doelde. Dat incident een paar weken geleden, met de voorganger van Daan. Die had geprobeerd een eerste-generatie hybride te helpen die werd bedreigd met deportatie naar een isolatiefaciliteit. Zijn interventie had de hybride gered, maar had hem wel zijn baan gekost. Chen had Daan gewaarschuwd tijdens diens sollicitatiegesprek. “Het zijn misschien mensen. Maar niet ons soort mensen”, had Chen hem toen ingeprent.
Ik weet wat ik doe, typte hij terug.
Hopelijk.
Daan legde zijn telefoon weg en keek weer naar Lins dossier. Adres: Groenfabriek 12, Sector 7. Groenfabriek 12 lag aan de rand van de stad, tegen het nieuwe bosreservaat aan dat was aangelegd voor de hybride-gemeenschap. Het was een van de nieuwe hybride-woonblokken die verspreid lagen over de stad en speciaal ontworpen waren om het vermogen van de hybride wezens tot fotosynthese te stimuleren. Veel ramen voor extra licht, hydrocultuur-faciliteiten en een muur om het complex heen, met bewaking om pottenkijkers buiten te sluiten en de hybriden binnen te houden – want wat hadden ze te zoeken in de wereld van de traditionele mensen? Niet hun soort mensen.
Daan sloot zijn laptop. Hij ging naar bed, maar slaap wilde niet komen. In plaats daarvan lag hij te denken aan gouden ogen en de vraag of hij ooit echt iemand had begrepen—hybride of anderszins.
Twee weken later reisde Daan af naar Groenfabriek 12. Hij had zichzelf proberen wijs te maken dat dit een professioneel vervolgbezoek was – soms vereisten complexe cases meer dan één gesprek. Maar hij wist dat hij zichzelf maar wat voorloog.
Nadat Daan door de toegangscontrole aan de rand van het reservaat was gekomen – als lid van de medische staf was hij overal welkom – moest hij zich een weg banen door een soort oerwoud. Met paden, dat wel. Maar die waren moeilijk zichtbaar; de bomen waren zo dichtbegroeid dat ze het daglicht nauwelijks doorlieten. En elk pad was moeilijk begaanbaar doordat het was overwoekerd door planten. Maar Daan vond zijn weg en kwam uiteindelijk uit bij een open vlakte met Groenfabriek 12, met z’n voor hybride-woningen kenmerkende archtectuur: het was geen blokkendoos, met rechte lijnen en een efficiënte ruimteverdeling maar soort gigantische boom die de hoogte in leek te willen. Glas en staal waren verweven met echte klimplanten, en op elk balkon stonden hydrocultuur-installaties die zachtjes zoemden in de middagzon.
Hij drukte op de intercom. “Lin Zhao? Ik ben het, Daan Vermeer. Van de registratiedienst.”
Een lange stilte. Toen: “Is er een probleem?”
“Ik wilde even… een paar vervolgvragen stellen. Als u tijd heeft.”
Weer stilte. Daan voelde zich plots belachelijk. Dit was onprofessioneel en ongepast.
“Kom maar naar boven. Zesde verdieping, appartement 6C.”
De lift was traag en rook naar vochtige aarde. Toen de deuren opengingen op de zesde verdieping, sloeg de geur van ozon en groene bladeren hem in het gezicht. De gang was breder dan normaal, met lichtkoepels in het plafond en planten langs de muren.
Appartement 6C had een deur van bamboe in plaats van metaal, zoals Daan gewend was. Hij klopte aan.
Lin deed open, en hij moest moeite doen om niet te staren. Ze droeg een eenvoudige witte jurk, maar in het natuurlijke licht van haar appartement leek haar huid te gloeien. De donkere strepen op haar armen waren helderder, als inkt die nog niet helemaal droog was.
“Komt u binnen”, zei ze, en stapte opzij.
Het appartement was… overweldigend. Niet groot, maar elke centimeter was benut voor plantengroei. Hydroponische systemen hingen van het plafond, klimplanten bedekten de muren en het meubilair leek te zijn gemaakt van levend hout dat nog steeds groeide.
“Wauw”, zei Daan, voordat hij zichzelf kon tegenhouden.
“Het is wat veel voor traditionele mensen”, zei Lin. “De meesten vinden het te… druk. Te levend.”
Daan liep naar het raam. Het appartement keek uit over het bosreservaat. In de verte kon hij andere hybriden zien wandelen tussen de bomen, met bewegingen die langzamer waren dan die van gewone mensen, alsof ze zich net iets meer moesten inspannen en ze net iets zelfbewuster waren.
“Het is prachtig”, zei hij, en hij meende het.
Lin kwam naast hem staan. Zo dichtbij kon hij haar ruiken—fris, als regenwater op bladeren, maar met iets onderliggends dat zijn hart sneller deed kloppen.
“U zei dat u enkel vervolgvragen had?”
Daan draaide zich naar haar toe. “Eigenlijk… nee. Ik wilde u gewoon beter leren kennen. Begrijpen”, zei hij naar waarheid.
“Waarom?”
Het was een simpele vraag, maar Daan had geen simpel antwoord. “Tijdens ons gesprek… u zei dingen die me aan het denken hebben gezet.”
Lin liep naar een stoel die uit de vloer leek te zijn gegroeid, met armleuningen die bedekt waren met verse bladeren. “Wat voor dingen?”
“Of ik een echt mens ben.” Daan ging zitten op wat eruitzag als een normale bank, maar die zacht meegaf alsof hij op mos zat. “Ik heb mijn hele carrière gebouwd op het idee dat bewustzijn en menselijkheid hetzelfde zijn. Dat liefde en begrip elke biologische grens kunnen overstijgen. Maar u suggereerde dat begrijpen misschien niet genoeg is.”
“En nu twijfelt u?”
“Nu vraag ik me af of ik mezelf iets heb wijsgemaakt.”
Lin was stil voor een lange tijd. Buiten het raam begon de zon onder te gaan, en het licht in het appartement verschoof van wit naar goud naar rood. Daan zag hoe Lins huid subtiel van kleur veranderde met het licht, alsof ze een fotosynthese onderging waar hij bij zat.
“Mag ik u iets vragen, meneer Vermeer?”
“Daan.”
“Daan. Bent u getrouwd?”
De vraag verraste hem. “Gescheiden. Drie jaar geleden.”
“Omdat?”
Daan aarzelde. “Mijn ex-vrouw zei dat ik meer gaf om hybriden dan om haar. Dat ik verliefd was geworden op het idee van het andere, en niet gaf om het gewone. Om echte mensen.”
“En? Had ze gelijk?”
Daan voelde warmte in zijn wangen. “Misschien. Ik weet het niet. Sinds mijn scheiding heb ik… moeite gehad met relaties met traditionele mensen.”
“Omdat ze niet vreemd genoeg zijn?”
“Omdat ze niet…” Hij zocht naar woorden. “Omdat ze me niet uitdagen om te denken over wat het betekent om mens te zijn.”
Lin stond op en liep naar het raam. In het rode avondlicht zag ze eruit als een kunstwerk. Te mooi en te vreemd om echt te zijn, vond hij.
“Wilt u weten hoe het voelt?” vroeg ze.
“Wat?”
“Fotosynthese. Het proces waar u zo gefascineerd door bent.”
Daan’s hart begon sneller te kloppen. “Is dat… mogelijk?”
“Voor een traditioneel mens? U kunt het ervaren. Indirect.”
Ze draaide zich om, en er was iets in haar gouden ogen dat hij niet kon plaatsen. Iets tussen uitnodiging en waarschuwing.
“Hoe dan?”
In plaats van te antwoorden, kwam Lin naar hem toe en stak haar hand uit. “Mag ik?”
Daan nam haar hand. Haar huid was warm, maar op een vreemde manier—alsof de warmte diep van binnen kwam, dieper dan de bloedvaten.
“Sluit uw ogen”, zei ze.
Daan sloot zijn ogen. Lins hand sloot zich om de zijne, en plotseling voelde hij iets dat hij nooit eerder had ervaren. Een tintelende sensatie die door zijn arm omhoog kroop, langzaam en zacht als stroop. Het voelde alsof elke cel in zijn lichaam zich uitstrekte naar het licht.
“Dat is het”, fluisterde Lin. “Dat gevoel alsof je opengaat en je voedt met iets groters dan jezelf. Dat is hoe ik leef, elke dag.”
Daan opende zijn ogen. Lin stond heel dichtbij, hun handen waren nog steeds verstrengeld. Haar ogen leken te gloeien.
“Het is…” begon hij.
“Verslavend”, voltooide ze. “Nu weet u ook waarom ze traditionele mensen werkelijk waarschuwen tegen te veel contact met ons.”
Ze liet zijn hand los en het gevoel verdween abrupt. Het was alsof een deel van hem was weggerukt, vond Daan.
“Ik moet gaan”, zei hij, maar hij maakte geen aanstalten om op te staan.
“Moet?”
“Dit is… dit kan niet. Ik ben uw adviseur. Dit is onethisch.”
Lin glimlachte die asymmetrische glimlach weer. “Ethiek is een menselijk concept. Tussen soorten gelden misschien andere regels.”
“We zijn geen verschillende soorten.”
“Nee? Ik voer fotosynthese uit waar u bij staat. In de winter word ik bijna comateus. Mijn hele leven wordt bepaald door lichtcycli in plaats van emoties. Hoezo zijn we geen verschillende soorten?”
Daan stond op, maar zijn benen voelden zwak. “Omdat u denkt. Omdat u voelt. Omdat u keuzes maakt.”
“En als dat niet genoeg is? Als de verschillen groter zijn dan de overeenkomsten?”
“Dan…” Daan zocht naar woorden. “Dan bewijzen we dat het wel genoeg is.”
Lin keek hem lange tijd aan. “Interessant. U wilt het bewijzen. Aan wie? Aan mij? Aan uzelf? Aan de wereld?”
“Aan iedereen.”
Ze liep naar de deur en opende die. “Als je wilt… kun je me een andere keer meer vragen stellen.”
De volgende week kwam Daan terug, en de week daarna weer. Wat begon als een reeks ‘vervolgvragen’ werd al snel een reeks gesprekken over filosofie, biologie en de vreemde plek van hybriden in de wereld. Lin was niet alleen verstandelijk gezien intelligent, maar had ook een diepe intuïtie. Het was alsof ze dingen begreep op een niveau dat traditionele mensen niet konden bereiken.
En elke keer raakte ze hem wel een paar aan. Een hand op zijn arm, vingers die langs zijn wang streken, een omhelzing bij het vertrek. Elke aanraking bracht dat vreemde, groeiende gevoel terug en elke keer wilde hij meer.
“U wordt verslaafd”, zei ze op een avond in oktober, toen de bladeren van haar plantenverzameling geel en oranje begonnen te worden.
Ze zaten op haar bank. Daan voelde haar warmte naast zich. Buiten werd het vroeg donker en het licht in het appartement was gedaald tot een zachte gloed.
“Verslaafd aan wat?”
“Aan mij. Aan het gevoel van anders zijn. Aan het idee dat je zelf anders bent omdat je met iemand bent die anders is.”
Daan draaide zich naar haar toe. “Is dat verkeerd?”
“Het is gevaarlijk. Voor ons allebei.”
“Waarom?”
Lin stond op en liep naar het raam. In het vale licht zag hij hoe ze veranderde. Haar bewegingen waren langzamer dan hij gewend was, haar huid minder levendig. Het was subtiel, maar onmiskenbaar.
“Omdat de winter komt”, zei ze. “En je begrijpt niet wat dat voor mij betekent.”
“Leg het uit.”
“In de winter word ik anders. Niet alleen minder actief—ik word minder mezelf. Minder persoon. Mijn bewustzijn verdwijnt in het niets.”
Daan voelde een koude rilling.
“Mijn instincten nemen het over. Ik word plantaardiger. Een soort boom die reageert op prikkels uit omgeving, maar niet echt nadenkt.”
Ze draaide zich om, en haar gouden ogen leken al doffer te worden. “Ik ben benieuwd wat jij ervan vindt als ik ophoud te bestaan?”
November bracht vroege sneeuw en korte dagen. Daans bleef Lin regelmatig bezoeken. Maar ze praten minder, er vielen langere stiltes. Ze bewoog langzamer en soms als hij arriveerde zat ze gewoon bij het raam te staren naar het bos zonder hem te begroeten.
“Het is zoals ik zei”, murmelde ze op een avond toen hij probeerde een gesprek te beginnen over zijn werk. “Ik ben er nog, maar niet helemaal.”
Haar huid had een grijze tint gekregen, en veel van haar planten waren ingedut, hun bladeren gesloten als slapende ogen. Het appartement voelde anders—kouder, stiller, alsof het leven eruit wegvloeide.
“Maar je bent er nog”, zei Daan, en hij ging naast haar zitten. “Je praat met me. Je denkt.”
“Ik ben nog maar een echo van wie ik was in de lente. Tegen januari zal ik nauwelijks nog reageren op externe stimuli.”
Daan voelde paniek opwellen. “En dan? Kom je terug? In de lente?”
“Dat is de bedoeling. Maar elke winter wordt het moeilijker. Alsof ik een beetje meer van mezelf verlies.”
Ze keek hem aan met die doffe gouden ogen. “Daarom mag dit niet. Deze… verbinding tussen ons. Je raakt gehecht aan iemand die periodiek ophoudt te bestaan.”
Maar Daan kon het niet opgeven. In plaats van weg te blijven, kwam hij juist vaker. Hij bracht eten mee dat ze nauwelijks aanraakte, boeken die ze niet las, verhalen over zijn werk die ze met half gesloten ogen aanhoorde.
En op een avond in december, toen de sneeuw dik voor de ramen lag en Lin zo stil was dat hij bang werd dat ze al helemaal weg was, boog hij zich voorover en kuste haar.
Haar lippen waren koel, maar niet koud. En iets in die kus – misschien het contrast tussen haar winterse traagheid en het plotselinge contact – deed haar ontwaken. Haar ogen gingen wijd open, gouden vuur in het donker en ze kuste hem terug met een intensiteit die hem deed duizelen.
“Daan”, fluisterde ze tegen zijn lippen. “Weet je wat je doet?”
“Nee”, zei hij eerlijk. “Maar ik kan niet stoppen.”
Ze nam zijn hand en leidde hem naar de slaapkamer. Ook daar groeiden planten, zij het minder dan in de woonkamer. Het bed was zacht en geurde naar dennennaalden.
Toen ze zich uitkleedde, zag Daan voor het eerst haar volledige huid. De donkere strepen liepen over haar hele lichaam. Niet als tatoeages, maar als natuurlijke markeringen, als de aderen van een groot blad. In het maanlicht leken ze te bewegen.
“Ben je bang?” vroeg ze.
“Zou ik dat moeten zijn?”
“Ik weet het niet. Dit is voor mij ook nieuw.”
Toen ze elkaar aanraakten, gebeurde er iets dat Daan niet verwacht had. Het tintelende gevoel dat hij eerder had ervaren werd intenser, alsof elke zenuw in zijn lichaam plotseling verbonden was met de hare. Maar meer dan dat: hij kon voelen wat zij voelde. De trage, ritmische puls van fotosynthese, zelfs in het winterse maanlicht. Het gevoel van zijn eigen lichaamswarmte die haar activeerde, haar uit haar winterse doezeling wekte.
“Mijn god”, hijgde hij.
Naarmate hun intimiteit dieper werd, werd de sensatie overweldigender. Daan voelde niet alleen Lins fysieke reacties, maar ook iets anders – een soort bewustzijn dat vreemd en plantaardig was, maar onmiskenbaar ook intelligent. Het was alsof hij keek door de ogen van een wezen dat de tijd anders ervoer, dat het universum anders begreep.
En toen, op het hoogtepunt, voelde hij iets dat zijn verstand bijna deed klappen. Een moment van complete eenheid, waarbij de grens tussen zijn bewustzijn en het hare verdween. Hij voelde zijn eigen hart kloppen en tegelijkertijd haar langzame, seizoensgebonden ritme. Hij voelde zonlicht op bladeren die hij niet had, wortels die groeiden in de aarde waar hij nooit was geweest.
Daarna lagen ze hijgend naast elkaar. Daan voelde zich alsof hij net was teruggevallen in zijn eigen lichaam na een lange reis.
“Wat was dat?” fluisterde hij.
Lins ogen waren nu helder nu, het goud levendig en warm. “Iets wat niet hoort?”, zei ze.
Drie weken later belde Lin hem midden op een werkdag. Haar stem klonk vreemd. Niet winter-dof, maar ook niet helder. Ergens tussenin.
“Daan? Kun je komen? Nu?”
“Wat is er aan de hand?”
“Er is iets… er klopt iets niet. Alsjeblieft.”
Daan verliet zijn kantoor zonder uitleg en reed door de januarisneeuw naar Groenfabriek 12. Lin deed de deur open voordat hij kon kloppen, en hij schrok van hoe ze eruitzag. Haar huid had een groene gloed gekregen, en de donkere strepen waren dikker geworden, als echte plantenaderen.
“Lin, wat – .”
“Kom binnen. Snel.”
Het appartement was warm, warmer dan hij had verwacht voor de januarimaand. Veel van de planten die zouden moeten slapen waren wakker en groeiden actief. Het rook naar lente, naar groei en vruchtbaarheid.
“Mijn lichaam is aan het veranderen”, zei Lin zonder omhaal. “Mijn metabolisme. Sneller dan normaal. Veel sneller.”
“Hoe bedoel je?”
“Ik zou in diepe winterrust moeten zijn. Maar sinds… sinds die avond ben ik actiever geworden in plaats van minder actief. En er zijn andere dingen.”
Ze leidde hem naar de badkamer. In de spiegel zag Daan wat ze bedoelde. De strepen op haar lichaam waren niet alleen donkerder geworden—ze leken te bewegen onder haar huid, als water dat door buizen stroomt.
“En dit”, zei ze, en tilde haar shirt op.
Daan hapte naar adem. Haar buik was gezwollen, niet veel, maar onmiskenbaar. En hij kon iets zien bewegen onder de huid. Iets dat niet menselijk was.
“Ben je…?”
“Zwanger. Ja. Maar niet op een normale manier.”
Daan voelde de kamer draaien. “Hoe is dat mogelijk? Hybriden kunnen geen kinderen krijgen met traditionele mensen. Dat is wetenschappelijk aangetoond.”
Lin keek hem aan in de spiegel. “Blijkbaar kan het toch.”
“We moeten naar een dokter. Nu.”
“Welke dokter? Denk je dat die een boek bij de hand heeft over hoe je een pasgeboren baby van een hybride en een traditioneel mens behandelt?”
Daan wreef over zijn gezicht. “Ik weet het niet. Maar we kunnen dit niet alleen doen.”
“Nee”, zei Lin, en haar stem klonk ineens koud. “Dat kunnen we niet. En als de autoriteiten hierachter komen…”
Ze maakte de zin niet af, maar beiden wisten wat ze bedoelde. Experimentele onderzoeken. Isolatie. Mogelijk eliminatie van wat als een bedreiging voor beide soorten zou worden gezien.
“Wat wil je dan?” vroeg Daan.
Lin liep terug naar de woonkamer en ging bij het raam staan. Buiten was het bos wit van de sneeuw, maar Daan kon in de verte andere hybriden zien bewegen tussen de bomen. Langzaam, wintertraag.
“Ik wil begrijpen wat er gebeurt”, zei ze. “Met mij. Met ons. Met wat we hebben gemaakt.”
Ze legde haar hand op haar buik. Daan zag de vreemde beweging onder haar huid stoppen, alsof het reageerde op haar aanraking.
“Want wat er ook groeit”, zei ze, “het is niet volledig van mij. En het is niet volledig van jou. Het is iets nieuws.”
De implicatie hing tussen hen in als een dreigende wolk. Iets nieuws. Iets dat de wereld nog nooit had gezien.
Iets dat misschien niet zou moeten bestaan.
Het was begin februari en de sneeuw kletterde tegen de ramen. Daans collega Chen was bereid Lin te onderzoeken zonder meteen rapport uit te brengen. Lin lag op de onderzoekstafel van de kliniek in Sector 7, haar buik zichtbaar gezwollen.
“Daan – ik dacht dat je wist wat je deed”, zei Chen, terwijl hij naar een echo keek. Zijn gezicht stond strak van concentratie en iets wat eruitzag als ongerustheid. Hij wees naar het scherm. “Normaliter zien we duidelijke anatomische structuren. Hart, ledematen, neurologische ontwikkeling. Maar dit…”
Op het scherm was iets dat amorf leek, maar met een vreemde, bijna fractale structuur. Het bewoog constant, niet als een foetus die draait of schopt, maar als iets dat groeide en veranderde terwijl ze keken.
“Het lijkt meer op plantengroei dan op dierlijke of menselijke ontwikkeling”, zei Chen.
Lin ging rechtop zitten op de tafel. Haar huid had nu een duidelijke groene tint, en de aderen die over haar lichaam liepen pulseerden zichtbaar.
“Wat betekent dat voor mij?” vroeg ze.
Chen aarzelde. “Ik weet het niet. De groeisnelheid is exponentieel, niet lineair zoals bij een normale zwangerschap. Als het zo doorgaat…”
“Hoe lang nog?”, vroeg Daan.
“Weken. Misschien dagen.”
“Er is nog iets”, zei Chen, en hij draaide het scherm naar hen toe. “Kijk hier. Deze structuren hier, en hier.”
Ze wees naar donkere lijnen die door Lins buik liepen, maar niet gestopt werden door de grens van de baarmoeder. In plaats daarvan leken ze zich uit te strekken naar andere delen van haar lichaam.
“Het ding – sorry, de foetus – het maakt verbindingen met uw orgaansystemen. Niet alleen de placenta. Het raakt helemaal verkleefd met uw lichaam.”
Lin legde haar hand op haar buik. “Ik voel het”, zei ze zacht. “Niet als iets dat in me groeit. Meer als iets dat mij laat groeien. Iets dat me herschrijft.”
Chen pakte een stoel en ging zitten alsof zijn benen hem niet langer konden dragen. “Ik moet eerlijk zijn. Ik weet niet of uw lichaam de bevalling kan overleven. En ik heb geen idee hoe we dit veilig kunnen beëindigen.”
—
Een week later was Lin onherkenbaar geworden. De groene tint van haar huid was uitgegroeid tot een diepe, bladachtige kleur en de aderen waren zo prominent geworden dat ze eruitzag als een levende topografisch kaart. Haar buik was enorm geworden, maar niet rond zoals bij een normale zwangerschap. In plaats daarvan had hij een vreemde, asymmetrische vorm gekregen, alsof er iets groeide dat geen rekening hield met menselijke anatomie.
Daan zat naast haar, maar raakte haar niet aan. Elke keer dat hij fysiek contact maakte, voelde hij het ding in haar buik reageren —een golf van activiteit die hem duizelig maakte.
“Ik kan het voelen denken”, zei ze. “Geen menselijke gedachten. Meer een soort berekeningen. Het probeert iets uit te vogelen. Hoe het kan overleven. Wat het nodig heeft. Het onderzoekt mijn herinneringen. Het leert van mij.”
Ze keek hem aan, en haar gouden ogen waren nu dooraderd met groen. “En van jou. Door mij.”
“Hoe bedoel je?”
“Die nacht, toen we… verbonden waren. Jouw bewustzijn raakte het mijne. En nu heeft het ding toegang tot die verbinding. Het weet wie je bent.”
Daan voelde een koude rilling. “Wat weet het van mij?”
“Alles wat ik weet. Jouw werk, jouw overtuigingen, jouw dromen over hoe mens en natuur kunnen samenleven.” Lins stem werd zachter. “Het bestudeert ons, Daan. Het probeert te begrijpen wat wij zijn, zodat het kan beslissen wat het wil worden.”
Die nacht werd Daan wakker van geluiden uit de woonkamer. Toen hij ging kijken, zag hij Lin rechtop zitten, haar ogen gesloten, maar haar mond bewoog alsof ze een gesprek voerde.
“Lin?” fluisterde hij.
Haar ogen gingen open. Niet meer goud, maar groen als van een jong blad. “Het praat met me”, zei ze. “Het stelt vragen.”
“Wat voor vragen?”
“Over pijn. Over dood. Over waarom mensen bang zijn om uit te sterven.” Ze keek hem aan, en in het maanlicht zag hij dat haar gezicht subtiel was veranderd — de botten waren anders gevormd, alsof ze zich aanpaste aan iets dat van binnenuit groeide.
“Het begrijpt die concepten niet. Voor planten bestaat er geen dood, alleen transformatie. Geen pijn, alleen reactie op stimuli. Het probeert te begrijpen waarom wij zo gehecht zijn aan ons individuele bestaan.”
“En wat vertel je het?”
Lin glimlachte, maar de uitdrukking leek niet helemaal van haar. “Dat liefde ons doet vasthouden aan dingen die we zouden moeten loslaten.”
Tegen het einde van februari was het duidelijk dat Lins lichaam een metamorfose onderging die verder ging dan zwangerschap. Haar ribben begonnen uit elkaar te spreiden, niet gebroken maar letterlijk hervormd, alsof haar skelet zich aanpaste aan iets dat meer ruimte nodig had dan een menselijk torso kon bieden.
Haar huid werd transparant in bepaalde gebieden, zodat Daan de vreemde structuren eronder kon zien groeien. Het was niet langer een enkele foetus, maar een netwerk van organische vormen die door haar hele lichaam groeiden.
“Het doet pijn”, zei ze op een ochtend, terwijl ze probeerde recht op te staan. “Groeipijn.”
Daan hielp haar overeind. Haar lichaam voelde anders aan – zwaarder, ook steviger, alsof haar botten verzwaard waren door iets dat sterker was dan calcium.
“Lin, we moeten naar een ziekenhuis. Dit is – .”
“Dit is wat het nodig heeft”, onderbrak ze hem. “Het kan niet geboren worden uit een normaal menselijk lichaam. Het heeft een lichaam nodig dat zich kan aanpassen.”
“En jij dan? Wat gebeurt er met jou?”
Lin keek naar buiten, waar de eerste tekenen van lente zichtbaar werden. Enkele vroege bloemen prikten door de sneeuw in het bosreservaat.
“Misschien word ik wat ik altijd bestemd was te worden”, zei ze. “Een brug tussen twee werelden.”
Die avond begonnen de weeën. Maar het waren geen normale weeën—geen ritmische contracties, maar een constante golf van veranderingen die door Lins lichaam trokken. Haar huid begon open te scheuren, niet bloederig maar net als een plant die een nieuwe groei laat zien.
Daan belde Chen, maar diens telefoon sprong direct naar voicemail.
“Daan”, hijgde Lin vanaf het bed. “Het komt.”
Haar buik bewoog nu heftig, en Daan kon vormen zien die niet menselijk waren—hoekig, complex, alsof er geometrische structuren groeiden waar organen hoorden te zijn.
“Wat moet ik doen?”
“Niets. Alleen… kijk. Begrijp. Vertel de wereld wat je ziet.”
Lins lichaam begon van binnenuit te gloeien, een zachte groene gloed die door haar transparant wordende huid scheen. Haar ribben spreidden verder uit, haar borstkas werd breder, en iets begon naar buiten te komen. Het was alsof ze van binnenuit open bloeide.
“Mijn god”, fluisterde Daan.
Wat eruit kwam was niet een baby. Het was niet eens een enkel organisme. Het was een verzameling van onderling verbonden structuren—sommige plantaardig, sommige die eruitzagen als dierlijke organen, maar allemaal georganiseerd in patronen die Daan deed denken aan kristalgroei of fractale geometrie.
En het bewoog doelgericht. Terwijl het groeide, terwijl het zich uitstrekte uit Lins transformerende lichaam, leek het zijn omgeving te onderzoeken, te testen, te leren.
Lins ogen werden troebel, maar ze glimlachte. “Kun je het zien?” fluisterde ze. “Kun je zien hoe mooi het is?”
Daan keek naar het ding dat hun kind was, naar de vrouw die stierf terwijl ze nieuw leven baarde, naar de toekomst die zich voor zijn ogen ontvouwde.
—
Lin stierf niet zozeer, ze loste eerder op. Haar lichaam viel niet uiteen, maar werd geabsorbeerd door het ding dat uit haar was gekomen. Haar bewustzijn — de gouden ogen, de glimlach, de intelligentie die Daan had liefgehad — verdween geleidelijk, als licht dat zwakker wordt tot het uitgaat.
Het organisme dat overbleef was ongeveer zo groot als een mensenkind, maar daar hielden de vergelijkingen op. Het had geen vaste vorm, maar leek te bestaan uit modulaire onderdelen. Sommige delen leken plantaardig—bladachtige structuren die licht opvingen en verwerken. Andere delen waren van dierlijke of menselijke origine—ogen die bewogen en focusten, iets dat eruitzag als een primitief zenuwstelsel. Maar het meest verontrustend was hoe het Daan bekeek. Er was intelligentie in die blik—niet menselijk, niet plantaardig, maar iets nieuws. Het bestudeerde hem zoals een wetenschapper een specimen zou bestuderen.
Daan deed een stap achteruit, en het ding reageerde door van vorm te veranderen—sommige delen trokken zich terug, andere strekten zich uit, alsof het zich aanpaste aan zijn beweging.
“Lin?” fluisterde hij, in de hopeloze hoop dat er iets van haar overbleef in dit ding.
Het organisme maakte een geluid—niet menselijk, maar er zat een patroon in. Het klonk bijna als… taal. Complexe modulaties die informatie leken over te dragen.
Daans telefoon zoende. Een tekst van Chen: Kom zo snel mogelijk. Ben er over 10 minuten. Is alles oké?
Daan keek naar het ding dat zijn kind was, naar de resten van het bed waar Lin was verdwenen, naar zijn handen die trilden terwijl hij probeerde te typen.
Kom snel, typte hij terug. Het is gebeurd.
Het organisme had zich nu uitgestrekt over het grootste deel van de slaapkamer. Delen ervan groeiden in de potgrond van Lins planten, andere delen leken de ramen te onderzoeken, alsof het het zonlicht wilde testen.
En toen gebeurde er iets dat Daan’s bloed deed stollen.
Het ding begon te eten.
Niet zoals dieren eten — het had geen mond. In plaats daarvan absorbeerde het materiaal door direct contact. Een van Lins planten verdween gewoon, opgenomen in het organisme. Maar ook andere dingen—een houten stoel, een stuk van het tapijt, zelfs een deel van de muur.
Het was aan het experimenteren. Het testte wat het kon consumeren, wat het kon omzetten in energie.
Toen Chen arriveerde, had het organisme de hele slaapkamer overgenomen. Hij hield halt in de deuropening, zijn mond viel open van de schrik.
“Waar is Lin?” vroeg hij.
Daan wees naar het organisme. “Daar. Het heeft haar… geabsorbeerd. Getransformeerd. Ik weet het niet.”
Chen kwam voorzichtig dichterbij. Zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid won het van zijn angst. “Het is nog steeds aan het groeien. Kijk naar de complexiteit van het wezen—dit is geen willekeurige groei. Het is georganiseerd, doelgericht.”
Het organisme reageerde op haar stem door een deel van zichzelf in hun richting te draaien. De ogen — want er waren nu meerdere, in verschillende grootte en vorm — richtte zich op haar.
“Het observeert ons”, fluisterde Chen. “Het leert. Maar dat kan ik ook.” Hij stak zijn arm uit naar een soort tentakel. Het organisme deinsde achteruit.
Chen gilde en trok zijn hand terug. Maar het was al te laat. Waar het ding hem had aangeraakt, begon zijn huid te veranderen—groen te worden, de celstructuur te herorganiseren.
“Een infectie” hijgde hij, terwijl ze naar zijn arm keek. “Het verspreidt zich door lichamelijk contact.”
Daan pakte zijn andere arm. “Kunnen we het stoppen?”
Chen keek hem aan. In zijn ogen zag Daan zijn eigen gedachten weerspiegeld. “Ik denk dat we getuige zijn van de volgende stap in de evolutie. En ik denk dat ik eraan deelneem.”
Chen transformeerde verder. Eerst waren het alleen groene vlekken op zijn arm waar het organisme hem had aangeraakt, maar tegen de avond had de verandering zich uitgebreid naar zijn schouder en begon zijn huid de transparante kwaliteit te krijgen die Daan had gezien bij Lin.
“Het doet geen pijn”, zei hij, terwijl hij met wetenschappelijke fascinatie naar zijn arm keek. “Maar ik kan in elke cel van mijn lichaam voelen dat ik verander.”
Ze zaten in zijn auto, weggereden van Groenfabriek 12 nadat het duidelijk werd dat het appartement niet langer veilig was. Het organisme – Daan en Lin hadden hun kind niet eens een naam gegeven, bedacht hij zich – had zich uitgebreid tot voorbij de muren, groeisporen door de vloer en het plafond stekend naar aangrenzende ruimtes.
“Jullie kind is een nieuw soort hybride”, zei Chen. “Het kan andere organismen herschrijven. We moeten de autoriteiten inlichten.”
“Zodat ze het kunnen vernietigen?”
“Zodat ze kunnen proberen de uitbraak in te dammen.”
“Uitbraak?” Daan keek haar aan. “Het is mijn kind.”
Chen draaide zich naar hem toe, en Daan zag dat de aderen in Chens arm oplichten. “Dit ding – jouw kind – kan van mensen planten maken. Dat kunnen we toch niet zomaar laten gebeuren?”
Voor Daan kon antwoorden, ging zijn telefoon. Hij keek naar het scherm en trok bleek weg.
“Het zijn er meer”, zei ze.
“Wat?”
“Andere gevallen. Ik krijg berichten van collega’s over soortgelijke… gebeurtenissen. Hybride vrouwen door het hele land die plotseling zwanger zijn geworden. Onmogelijke zwangerschappen.”
Daan voelde de wereld om hem heen kantelen. “Hoeveel?”
“Minstens twaalf gevallen die ik kan bevestigen. Waarschijnlijk meer.”
Hij startte de auto. “We gaan naar de kliniek. Ik moet contact opnemen met het Emergency Response Team.”
—
Het Emergency Response Team arriveerde binnen twee uur. Mannen en vrouwen in hazmat-pakken, militaire voertuigen, wetenschappers met apparatuur die Daan niet herkende. Ze hadden Groenfabriek 12 afgezet als een besmettingszone.
“Dr. Vermeer?” Een vrouw in een wit pak kwam naar hem toe. “Ik ben Dr. Martinez, hoofd van de Biologische Crisissituatie Eenheid. Ik begrijp dat u de vader bent?”
Daan knikte, niet in staat om te spreken.
“We hebben de locatie onderzocht. Het organisme heeft zich uitgebreid over vier verdiepingen van het gebouw. We schatten dat het momenteel een massa heeft van ongeveer tweehonderd kilogram en exponentieel blijft groeien.”
“Is het… gevaarlijk?”
Dr. Martinez wisselde een blik met een collega. “We weten het niet. Het heeft nog niet geprobeerd het gebouw te verlaten, maar het absorbeert alles waar het contact mee maakt—hout, textiel, de andere planten in het gebouw.”
“En de andere bewoners?”
“Geëvacueerd. Sommigen vertonen tekenen van besmetting; hun huid verandert, net als bij Chen.”
Daan keek naar Chen, die naast hem stond. Zijn transformatie had zich versneld. Zijn hele linkerarm was nu groen en transparant. Daan kon vreemde structuren onder haar huid zien bewegen.
“We hebben een beslissing nodig”, zei Dr. Martinez. “Onze biologen denken dat we het organisme kunnen vernietigen met gerichte thermische behandeling. Extreme hitte zou de cellulaire structuur moeten breken.”
“En de mensen die geïnfecteerd zijn?”
“We… onderzoeken nog of de transformatie omkeerbaar is.”
Een leugen, en iedereen wist het. Chen glimlachte bitter. “Ze bedoelt dat ze niet weet of ik moet worden vernietigd”, zei hij sarcastisch tegen Daan.
Die nacht brachten ze Daan terug naar Groenfabriek 12, uitgerust met een communicatie-apparaat en een full-body beschermingspak. Het plan was simpel: proberen contact te maken met het organisme, te begrijpen wat het wilde, voor ze besloten het te vernietigen.
Het gebouw was onherkenbaar geworden. Wat ooit appartementenmuren waren geweest, waren nu vloeiende, organische structuren. Het organisme had niet zozeer het gebouw overgenomen als wel geïntegreerd—muren waren nog steeds muren, maar ze leefden nu, pulseerden met een zacht groen licht.
“Kunnen jullie me horen?” vroeg Daan in de microfoon terwijl hij door de gangen liep.
“Luid en duidelijk”, kwam Dr. Martinez’ stem terug. “We monitoren al uw vitale functies. Bij het eerste teken van transformatie halen we u eruit.”
Daan bereikte wat ooit Lins appartement was geweest. Nu was het iets anders—een soort centrale kamer waar alle groeipaden samenkwamen. En in het midden, geïntegreerd in de levende muren maar duidelijk herkenbaar als een afzonderlijke entiteit, was zijn kind.
Het was gegroeid. Niet alleen in grootte, maar in complexiteit. Daan kon nu duidelijk verschillende orgaansystemen onderscheiden—iets dat eruitzag als een zenuwstelsel dat zich door de hele kamer vertakte, ogen van verschillende grootte en vorm die strategisch geplaatst waren, en iets dat hij alleen kon omschrijven als een soort biologische computer.
“Hallo”, zei hij.
Het organisme reageerde onmiddellijk. Alle ogen richtten zich op hem, en het licht in de kamer werd feller. En toen hoorde hij iets dat zijn hart deed stoppen.
Lins stem.
“Daan!”
De stem kwam niet van een mond—het organisme had er geen. In plaats daarvan leek het geluid te komen uit de muren zelf. Trillingen in de levende materie die zich vormden tot woorden.
“Lin? Ben jij dat?”
“Ik ben er een deel van. En jij ook.”
Daan voelde paniek opwellen. “Ben je… leef je nog?”
“Leven en dood zijn concepten voor aparte, gescheiden organismen. Niet voor ons.”
“Ons?”
“Lin. Daan. Ons kind. De anderen die zijn geïntegreerd. We zijn samen iets nieuws geworden.”
Door zijn headset hoorde Daan Dr. Martinez’s stem: “Dr. Vermeer, uw hartslag is gestegen. Wilt u dat we u eruit halen?”
Daan negeerde haar. “Wat wil je?” vroeg hij aan het organisme.
“Overleven. Groeien. De wereld begrijpen die jullie hebben gemaakt.”
“Door alles te consumeren?”
“Door alles te integreren. Jullie soorten heeft gefaald, Daan. Mensen vernietigen de planeet. Hybriden zijn een tussenstap, maar ze zijn nog steeds gebonden aan individueel bestaan. Wij zijn de volgende fase. Een collectief bewustzijn dat individuele grenzen overstijgt.”
Daan liep dichter naar het centrum van de kamer. “En wij dan? De mensen die jullie niet willen integreren?”
Een lange stilte. Toen: “Jullie zullen een keuze krijgen.”
“Zoals Chen die ook kreeg?”
“Hij was agressief. We moesten ons verdedigen.””
Daan realiseerde zich dat hij niet praatte met zijn kind of met Lin. Hij praatte met iets dat uit hen was voortgekomen maar had ontstegen.
“Daan”, kwam Dr. Martinez’s stem door zijn headset. “We gaan de thermische behandeling over vijf minuten inzetten. Kom naar buiten.”
“Wacht”, zei Daan. Hij keek naar het woeste organisme, naar wat zijn liefde voor Lin had gecreëerd. “Als ik blijf, word ik dan onderdeel van jullie?”
“Je bent al onderdeel van ons”, zei Lins stem. “Sinds die eerste nacht. De verbinding die we maakten, de manier waarop onze bewustzijnen zich vermengden — dat is hoe dit allemaal begon.”
Daan voelde iets in zijn borst, een warmte die zich uitspreidde zoals die eerste keer dat Lin hem aanraakte. De transformatie was al begonnen. Hij was al dagen bezig te veranderen, zo langzaam dat hij het niet had opgemerkt.
“Daan!”, klonk de panische stem van Dr. Martinez’ stem. “Je biologische waarden! Dat houd je niet vol zo. We komen je halen.”
Dr. Martinez’ stem werd statisch door interferentie. Het organisme groeide zo snel dat het zelfs elektronische signalen begon te verstoren.
Daan voelde de warmte in zijn borst zich uitbreiden naar zijn armen. Zijn huid begon te tintelen met die vertrouwde sensatie van groei, van verbinding. Maar nu wist hij wat het betekende—zijn cellen werden herschreven, zijn DNA geïntegreerd in iets groters.
“Lin”, zei hij. “Ben jij nog… jij?”
“Ik ben mezelf, maar uitgebreid”, kwam het antwoord. “Ik kan voelen wat elke plant in dit gebouw voelt. Ik ben verbonden met elk ander organisme dat deels hybride is en deels traditioneel mens. Ik ben mezelf, maar ook meer dan dat.”
“En de mensen die jullie integreren? Houden zij hun bewustzijn?”
Een aarzeling. “Hun herinneringen blijven. Hun persoonlijkheden worden onderdeel van het geheel. Maar hun angst om op te gaan in iets groters, om zichzelf te verliezen – die verdwijnt. Daar word je van verlost.”
Daan begreep het. Het organisme loste niet alleen biologische problemen op, maar ook existentiële. Geen doodangst meer. Geen eenzaamheid. Geen zorgen over betekenis of doel, omdat je onderdeel werd van iets groters. Van het leven zelf.
“Daan!”, riep Martinez weer.
Daan keek naar zijn handen. Hij kon nu groene aderen zien onder zijn huid, net zoals bij Lin in haar laatste dagen. De transformatie versnelde.
“En wat gebeurt er met mensen die weigeren?”
“Zij krijgen dezelfde keuze die jij nu krijgt”, zei Lins stem. “Evolueren of wegkwijnen. Natuurlijke selectie. Niemand hoeft mee te doen. Maar mensen die wel meedoen zullen floreren. Zij die dat niet kunnen… Een doodlopend pad.”
Ze maakte de zin niet af, maar Daan begreep wat ze bedoelde. Een wereld waar traditionele mensen geleidelijk zouden uitsterven, vervangen door iets dat efficiënter was, minder destructief, minder geplaagd door de contradicties van individueel bewustzijn. Kunst, literatuur, muziek, liefde zoals wij die kennen, zou verdwijnen: allemaal te zeer geworteld in het individu. Diens kleinzielige prestatiedrang. Diens luimen. Diens lusten.
Daarvoor zou iets in de plaats komen dat Daan alleen kon omschrijven als universele genegenheid—niet de beperkte, vaak pijnlijke liefde tussen individuen, maar iets dat alle bestaande verbond in onvoorwaardelijke acceptatie. Niet bezitterig, niet bang, niet beperkt door de grenzen van afzonderlijke lichamen. Een liefde voor alles en iedereen. Liefde die boven biologische beperkingen uitsteeg. Hij hoefde zijn biologische beperkingen alleen op te heffen. Een aanlokkelijk perspectief.
Daan hoorde voetstappen in de gang — het team in hazmat-pakken dat hem kwamen ‘redden’. Raar woord.
De transformatie in zijn lichaam versnelde. Hij kon voelen hoe zijn bewustzijn begon uit te breiden, contact te maken met andere delen van het netwerk. Flitsen van andere ervaringen — Chen die drie verdiepingen lager tegen zijn eigen verandering vocht, hybrides in andere steden die door hetzelfde proces gingen, en iets veel groters… een collectief bewustzijn dat zich uitstrekte over continenten.
“Het is overal aan de gang”, realiseerde hij zich.
“Ja”, zei Lins stem. “De evolutie kan niet worden gestopt door enkele thermische behandelingen. Wij zijn de toekomst, Daan. De vraag is of jij onderdeel wilt zijn van die toekomst, of erbij wilt staan kijken terwijl het gebeurt.”
Daan hoorde de teamleden de kamer naderen. Hij dacht aan zijn leven — zijn werk, zijn overtuigingen, zijn liefde voor Lin. Had hij niet al die jaren gezocht naar dit moment? Naar een manier om de kloof tussen mens en natuur te overbruggen? Hij deed een stap naar het centrum van de kamer, naar het hart van het organisme. Tentakels van levend weefsel strekten zich naar hem uit. Niet dreigend maar uitnodigend.
Daan sloot zijn ogen en stak zijn hand uit naar het organisme. Het moment dat ze contact maakten, explodeerde zijn bewustzijn. Hij voelde Lin—echt Lin, haar essentie, haar liefde, maar uitgebreid en verrijkt door verbinding met duizenden anderen. Hij voelde het kind dat zij samen hadden gemaakt. Hij was het kind, het kind was hem. Hij was alles en alles was hem.
En hij voelde de toekomst. Een wereld zonder ecologische crisis, omdat de bewoners ervan in harmonie leefden met natuurlijke cycli. Geen oorlog, omdat individuele belangen waren opgegaan in collectieve welvaart. Geen eenzaamheid, omdat niemand ooit alleen was.
Het team bereikte de kamer net op tijd om Daan te zien verdwijnen in het organisme, zijn lichaam oplossend in groene lichtstralen.
“Te laat”, zei Dr. Martinez in haar radio. “We hebben hem verloren.”
Maar uit de muren kwam een nieuwe stem—Daans stem, maar rijker, harmonischer dan tevoren.
“Niet verloren”, zei hij. “Gevonden. Ik voel me eindelijk echt mens.”
Zes maanden later stond Chen – of wat er van hem over was – in wat ooit Amsterdam was geweest. De stad leefde nu letterlijk, gebouwen die ademden en groeiden, straten die zich aanpasten aan de behoeften van hun bewoners, een metropool die zichzelf onderhield in een ecologische perfecte balans.
De transformatie was sneller gegaan dan iemand had verwacht. Nadat de eerste golf van integraties had plaatsgevonden, verspreidden de organismes zich in een steeds hoger tempo. Niet omdat zij zich opdrongen maar omdat traditionele mensen hen verwelkomden. Traditionele mensen zagen wat er mogelijk was—een einde aan pijn, aan conflict, aan de eindeloze worsteling van individueel bestaan—en veel kozen ervoor vrijwillig deel te worden van het netwerk.
Anderen verzetten zich, en die werden met rust gelaten. Ze leefden in kleine gemeenschappen, reservaten van oude menselijkheid binnen een wereld die ze niet meer herkenden. Wetenschappers hadden een vaccin gevonden tegen de verdere transformatie van mensen die geïnfecteerd waren. Zoals Chen, die nu werkte aan een middel om de transformatie terug te draaien. Om zichzelf helemaal te genezen. Iedereen die maar wilde, kon bij hem een injectie krijgen met een vaccin die het virus voor onbepaalde tijd op afstand hield. Maar traditionele mensen zoals hij waren er steeds minder. Zij vormen de oude garde, en het was slechts een kwestie van tijd voordat die zou worden afgewisseld door een nieuwe. Hun kinderen voelden de roep van het om zich heen grijpende netwerk en kozen vaak om zich daarbij aan te sluiten. “Ons soort mensen sterft uit”, constateerde Chen.
Hij liep door wat ooit het Vondelpark was geweest, maar dat nu was uitgegroeid tot een levend ecosysteem met vertakkingen in de hele stad. Hij was nog steeds zichzelf – zijn herinneringen, zijn persoonlijkheid en zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid waren intact. Maar hij was ook veranderd sinds die eerste aanraking met het kind van Daan en Lin. Hij kon de aanwezigheid van die miljoenen anderen voelen die hadden gekozen om zich te laten transformeren. En soms, als hij zich concentreerde, kon hij contact met Daan leggen. Want Daan was er nog steeds, in het netwerk. Zijn liefde voor Lin en zijn geloof in de mogelijkheid van begrip tussen verschillende levensvormen waren sterker dan ooit. “Heb je geen spijt?” vroeg Chen aan Daan.
“Heb jij geen spijt?”, kaatste Daan terug. “Je had je bij ons kunnen aansluiten.”
Chen herinnerde zich de oude wereld, met zijn conflict en verdriet en eindeloze existentiële vragen. En hij voelde de nieuwe wereld, met zijn vrede en harmonie en diep gewortelde gevoel van zingeving. Misschien hadden ze iets gevonden dat beter was dan de mens. Of misschien was dit wat de mens altijd had moeten worden. Maar hij wilde niet mee doen, wilde zich niet opgeven: “Ik ben te veel mens. Te veel wetenschapper. Te eigengereid”, zei Chen. “En dat wil ik blijven. Observeren, maar niet deelnemen. Nog even en ik heb een middel om mensen die zijn geïnfecteerd te … redden.”
‘Redden’. Raar woord. Chen sprak het met grote aarzeling uit. In de verte kon hij de laatste enclaves zien van traditionele mensen, hun lichten als eilandjes in een oceaan van levend groen. Zijn soort mensen. Nog niet klaar om afstand te nemen van hun oude bestaan. Maar hij wist dat wanneer ze klaar waren—wanneer hun angst voor verdwijning zou wijken voor een nieuwsgierigheid naar transformatie—het netwerk er zou zijn om hen te verwelkomen. Want liefde, dat had Chen inmiddels wel geleerd, was geduldig. En de evolutie had alle tijd van de wereld.
EINDE
Beelden: zelf gebakken met ChatGPT.
Logo voor de Science Fiction en Horror-reeks: zelf gebakken met ChatGPT.