Over de doden

Over de doden

“Lieve papa, we zullen je ontzettend missen. Wat moeten we toch zonder jou?” Ik herinner me dat mijn grootmoeder deze een rouwadvertentie las met een mengeling van verbazing en lichte ergernis in haar stem. Wat zeg ik, belachelijk vond ze het: “Alsof die man het nog kan horen.” In haar tijd – voor 1960?, 1970?, 1980? – werd de overledene nog niet weggebonjourd met tot hem of haar gerichte persoonlijke ontboezemingen, rouwkreten en dichtregels, maar werd volstaan met verklaring waaruit ingehouden verdriet van de nabestaanden sprak. Nu is het (dood)gewoon om in rouwadvertenties en grafopschriften nog een laatste groet aan de overledene te brengen.

Ik denk niet dat mensen die een overledene direct toespreken met ’treurend om je heengaan, dankbaar om wie je was’ werkelijk geloven dat ze contact kunnen leggen met iemand aan gene zijde. Waarom doen ze dat dan toch? Het zal te maken hebben met de informalisering van de maatschappij, die een persoonlijke benadering van rouw en herdenking mogelijk maakt. Wat zeg ik: een persoonlijke benadering afdwingt. Want wie niet met veel vertoon uiting geeft aan z’n verdriet, zal al snel voor ongevoelig worden versleten. Vandaar dat laatste, tot de overledene persoon gerichte eerbetoon dat de unieke band met de nabestaanden moet weerspiegelt: om de buitenwereld te laten zien hoe geliefd en gemist de overledene is.

Met andere woorden: deze publieke uitingen van persoonlijk verdriet zijn niet helemaal oprecht, maar komen grotendeels voort uit (vermeende) sociale druk. En dat kan leiden tot een wijdverspreide rouwcompetitie, met mensen die zich gedwongen voelen om hun verdriet publiekelijk te tonen. Onwenselijk, in elk geval voor wie vindt dat rouw vooral een privéaangelegenheid moet zijn. En vaak ook niet in de geest van de overledene, die – lees ik op menig grafschrift op begraafplaats Zorgvlied – zo ‘bescheiden’ was, zichzelf ‘wegcijferde’, ‘leefde voor anderen’. Zo iemand moet je niet met veel vertoon van emoties uitluiden, net zo min als zo iemand een praalgraf als laatste rustplaats moet hebben.

Gelukkig zijn er alternatieven. Je hóeft niet mee te doen aan de rouwcompetitie. Want dat is het mooie van de huidige tijd: het is mogelijk om de sociale druk te weerstaan. Geliefd maak je jezelf er niet mee, respect dwing je er niet mee af, maar het kan.

Het is mogelijk om een ouderwetse, onpersoonlijke begrafenis te organiseren, met formele teksten in de rouwadvertentie en op de rouwkaart en een zakelijk grafopschrift, zoals op graven tot in de 19e eeuw en zelfs daarna gebruikelijk was.

Claude denkt er ook zo over: “Want vaste rituelen, hoewel ogenschijnlijk minder persoonlijk, bieden een structuur die in tijden van intens verdriet juist houvast kan geven. Ze vormen een vertrouwd pad door het onbekende landschap van verlies, een pad dat generaties voor ons al hebben bewandeld. Waar persoonlijke uitingen de druk kunnen verhogen om ‘origineel’ of ‘bijzonder’ te zijn in je rouw, biedt een traditionele aanpak rust. Er is geen behoefte aan welbespraaktheid of creativiteit op een moment dat emoties overweldigend zijn. Het ritueel draagt je, in plaats van dat jij het ritueel moet dragen. Bovendien creëren vaste rituelen een gedeelde ervaring. Ze verbinden ons niet alleen met de overledene, maar ook met een bredere gemeenschap van rouwenden, over tijd en cultuur heen. Er schuilt troost in de wetenschap dat ontelbare anderen dezelfde woorden hebben uitgesproken, dezelfde handelingen hebben verricht.” Dat bedoel ik!

Of, als je nog minder poeha wilt, kun je ervoor kiezen om de overledene te cremeren en de as dan te verstrooien. Geen graf, geen grafopschrift, alleen misschien een gedenkteken waar de as is uitgestrooid. Zoals in het geval mijn vader: zijn as is verdwenen via het ‘watermonument’ op Zorgvlied, een door wind en water uitgeslepen rotsblok dat met water as geleidelijk naar diepere ondergrondse lagen voert. Geen blijvende grafsteen, geen woorden die voor de eeuwigheid in steen gebeiteld staan.

Niets voor Manfred Langer. Niets voor Herman Brood. Niets voor Harry Mulisch. Maar wat is er op tegen? De overledene wordt één met de wereld om ons heen. Net als in de slotscène van de film The Incredible Shrinking Man, waarin de hoofdpersoon steeds kleiner wordt en uiteindelijk oplost in het universum. “That existence begins and ends is man’s conception, not nature’s. And I felt my body dwindling, melting, becoming nothing. My fears melted away. And in their place came acceptance. All this vast majesty of creation, it had to mean something. And then I meant something, too. Yes, smaller than the smallest, I meant something, too. To God, there is no zero. I still exist!”

Beeld: zelf gebakken met ideogram.ai

Deel:

Geef een reactie