Kingdom in Heaven (Een passage in India)

Kingdom in Heaven (Een passage in India)

“Ik geloof in een ‘Kingdom in Heaven'”, zegt de (zelfverklaarde) Hindoestaanse ondernemer met wie ik op zakenreis in India ben. Hoe dat koninkrijk eruit ziet? Dat weet hij ook niet (‘je zult me maar een vaag figuur vinden’), maar zeker is wel dat je toegang tot dat koninkrijk krijgt door je hier in het zweet te werken. De beloning ligt in een verre toekomst, in een volgend leven wellicht.

Wat niet wegneemt dat hij ook in dit leven de vruchten hoopt te plukken van dat harde werken. Hij wijst een Lamborghini of een of andere patserwagen aan van een rijke Indiër: zo’n auto gaat hij ook kopen als hij heeft ‘gecasht’. Niet dat hij het om het geld doet, neuh: hij helpt mee zijn land op te bouwen. Hij brengt bedrijvigheid en welvaart naar India. Nu zaait hij, straks zal hij oogsten. En wat een oogst zal dat zijn: ‘Truth is better than fiction’. ‘Make it happen’ roept hij. En hij holt weer verder, op weg naar zijn koninkrijk. ‘Jan, draag mijn tas.’

Mijn ‘Kingdom in Heaven’ ziet er wat anders uit. Ik kan me er ook geen voorstelling van maken (hij zal me wel een vaag figuur vinden). Maar ik geloof niet zo in dat najagen van onbestemde doelen, ik beklim liever geen gouden bergen zonder dat ik weet of ik de top ooit zal bereiken, en ik kan niet geloven dat het gras bij de buren altijd groener is dan bij mij. Kreupele beeldspraak, ik geef het toe, maar ik wil maar zeggen: waarom het ‘koninkrijk der hemelen’ buiten je zelf zoeken als het hier en nu onder handbereik ligt?

Natuurlijk, de wereld heeft behoefte aan mensen die investeren in de toekomst. Zonder hen geen welvaart, en zonder welvaart geen welzijn. Maar is er niet ook behoefte aan mensen die – hoe zal ik het zeggen – over het vermogen beschikken om van het leven te genieten? Zoals elke producent heeft behoefte aan consumenten? Zoals iemand die zaait ook iemand nodig heeft die oogst? Vervullen ze niet allebei een functie? En al was het niet zo – ik vrees dat ik niet veel anders kan dan genieten, consumeren, oogsten. En niemand hoeft mijn tas te dragen.

De zakenman holt verder om zijn imperium op te bouwen. Zijn wereld is groot en het liefste zou hij hem helemaal veroveren. Ik ben al lang afgehaakt. Mijn wereld wordt steeds kleiner. Ik keer tot mezelf, en word mijn eigen middelpunt en omtrek. Ik zweef rond in mijn ‘Kingdom in Heaven’.

“Ik weet wat je denkt”, zegt de zakenman. “Hij ziet eruit als een Indiër, maar hij is het niet.”

Maar dat dacht ik helemaal niet. Ik dacht: “Ik zie er niet uit als een Indiër, maar ik ben het wel.”

Deel:

Geef een reactie