Clair-obscur (Een Sci-Fai / Detectiveverhaal)

Maria Huang ontdekt vier letters die verborgen zitten onder de verflagen van een pas opgedoken schilderij: HELP.
De schilder verdween vijf jaar geleden tijdens een wandeling langs de Amstel en is onlangs dood verklaard. Zou hij vermoord zijn? En hoe kan het dat de laatste tijd zoveel onbekende werken van hem worden ontdekt en op de markt gebracht?
Maria’s zoektocht naar de waarheid leidt haar van de keurige Amsterdamse kunstwereld naar de fabrieken van de internationale kunstmaffia.
HOOFDSTUK 1: DE VERBORGEN BOODSCHAP
Maria Huang boog zich dichter naar het schilderij, haar vingers zweefden boven het oppervlak zonder het aan te raken. De kunstwereld had haar geleerd voorzichtig te zijn—één verkeerde beweging kon een meesterwerk van miljoenen vernietigen. En dit doek, als het echt was wat Liesbeth Kwist beweerde, was minstens tien miljoen waard.
“Levensvreugde”, mompelde Maria, terwijl ze de penseelstreken bestudeerde die Han Kwist had gemaakt vlak voor zijn verdwijning vijf jaar geleden. Opmerkelijke titel voor wat een postume ontdekking leek, vond zij, zonder er verder al te veel achter te zoeken. Ze draaide aan de instellingen van haar spectrale camera.
In de post-AI wereld waarin ze leefden, waren echte kunstenaars zo zeldzaam geworden als wilde dieren. Machines konden binnen seconden duizenden schilderijen produceren in elke gewenste stijl, maar ze misten dat ene ondefinieerbare element: de menselijke ziel die door de verf heen sijpelde. Aanvankelijk was de kunstmarkt door de komst van AI ingestort. Maar de laatste paar jaar was er een duidelijke kentering gekomen. Authentiek handwerk van een echte kunstenaar was inmiddels zelfs vrijwel onbetaalbaar. Han Kwist was een van de laatste vakmensen geweest. Een briljante maar chaotische Nederlandse schilder die schulden had opgebouwd alsof geld geen rol speelde. Toen hij verdween tijdens een wandeling langs de Amstel, had de kunstwereld gerouwd. En nadat hij vorig jaar officieel dood was verklaard, waren zijn toch al dure werken plotseling goud waard geworden.
Het infraroodbeeld flikkerde op Maria’s scherm. Daar was het: de onderliggende verflaag die verried wat de kunstenaar werkelijk had gedacht tijdens het schilderen. Ze zoomde in op de linkeronderhoek, waar de verfstreken ongewoon dik leken.
En toen zag ze het.
Vier letters, geschreven met haastige, wanhopige streken onder de minitieus geschilderde bovenlaag: HELP.
“Dat kan niet”, fluisterde ze.
Haar telefoon zoemde. Een berichtje van haar assistente Roos: Mevrouw Kwist belt om het half uur. Wanneer krijgt ze de authenticatierapport?
Maria staarde naar het scherm. Liesbeth Kwist, de weduwe die er zo gebroken uit had gezien toen ze het schilderij naar Maria’s laboratorium bracht. “Gevonden op de zolder van Hans’ oude atelier”, had ze gezegd, haar ogen vochtig van de tranen. “Ik kon het niet eerder aan om daar te gaan kijken, maar de notaris drong aan. Voor de erfenis, begrijpt u.” Ze had geprobeerd Liesbeth door te verwijzen naar dr. Sarah Winters, dé expert in Kwists werk, maar die was onbereikbaar—maanden weg voor een onderzoeksproject in Japan. Daarom was ze uiteindelijk zelf met de authenticatie begonnen.
De uitleg van Kwist was geloofwaardig. Een rouwende weduwe die eindelijk de moed had gevat om door de bezittingen van haar overleden man te gaan. Een laatste meesterwerk, verborgen op zolder, wachtend om ontdekt te worden. Waarom niet? Maar waarom dan toch die vier letters? Een beetje verdacht, vond Maria.
Ze riep het dossier op dat ze over Han Kwist had verzameld. Krantenknipsels met nieuws over zijn verdwijning vulden haar tweede scherm. Kunstenaar vermist na wandeling. Politie zoekt Han Kwist. Verdwenen schilder mogelijk in water gevallen. En dan, jaren later: Han Kwist officieel dood verklaard.
Ze scrollde door de artikelen tot ze vond wat ze zocht: een citaat van Liesbeth uit die tijd: “Han was de laatste maanden erg gestrest. Ik maakte me zorgen. Maar hij wilde geen hulp.”
Maria leunde achterover in haar stoel. “Geen hulp.” Werkelijk niet?
Ze staarde naar het schilderij. In het gewone licht zag het er volmaakt uit. Hans karakteristieke losse maar zekere penseelvoering, de felle kleuren en de losse vormen die inderdaad ‘levensvreugde’ leken uit te drukken. Maar onder de oppervlakte…
Haar telefoon ging weer. Liesbeth Kwist.
“Mevrouw Huang? Ik vroeg me af hoe het staat met de authenticatie. Sorry dat ik u onder druk zet. Maar ik heb iemand die het schilderij wil kopen. Als het echt is natuurlijk.”
“Mevrouw Kwist”, zei Maria voorzichtig. “Kunt u me nog iets meer vertellen over de omstandigheden waarin u dit schilderij vond?”
“Zoals ik al zei, het lag op de zolder. In Hans’ oude atelier.”
“En u had daar vijf jaar niet gekeken?”
Een korte stilte. “Het was te pijnlijk. Ik kon het gewoon niet aan.”
Maria keek naar de HELP op haar scherm. De penseelstreken waren nerveus, gehaast. Alsof de schilder onder druk had gestaan. Alsof hij bang was geweest.
“Ik heb nog een paar dagen nodig”, zei ze tegen Liesbeth Kwist.
Nadat ze had opgehangen, zat Maria lange tijd naar het doek te staren. In de kunstwereld was niets ooit wat het leek. Vervalsingen waren verfijnder dan originelen, gestolen werken doken decennia later op in respectabele collecties, en kunstenaars die arm stierven werden miljonairs na hun dood.
Maar dit was anders. Dit was een noodkreet, verborgen onder verflagen door iemand die wist dat niemand naar de waarheid zou zoeken.
Ze opende haar laptop en begon te typen: Voorlopig authenticatierapport: Han Kwist, Levensvreugde. Status: Nader onderzoek vereist.
Een uur later stond Maria in Galerie Müller, een keurig pand aan de Spiegelgracht. Müller was een nerveuze man van midden veertig, met dunner wordend haar en vermoeide ogen die constant wegkeken.
“Heeft u werk van Han Kwist?”, vroeg Maria.
“Niet meer”, zei Müller. “Ik kan u wel helpen met werk van schilders die in zijn spoor zijn getreden.” Hij bewoog zich richting enkele doeken.
“Nee, dat bedoel ik niet”, zei Maria. “Hier kom ik voor.” Maria pakte het zorgvuldig ingesnoerde schilderij Levensvreugde uit en liet het hem zien. Muller herkende het meteen. Hij floot tussen zijn tanden, zoals mensen doen wanneer ze onder de indruk zijn van iets omdat het bijzonder mooi of kostbaar is.
“U wilt verkopen?”
“Ik wil weten of het echt is. Dat is mijn werk.”
“Het is echt. De laatste keer dat ik Han sprak, een paar maanden voordat hij verdween, was hij bezig met dit schilderij. Hij zei dat het ‘voor later’ was.”
“Vreemd”, vond Maria. “Een schilderij voor later? Raar dat het dan Levensvreugde heet.”
“Hij noemde het zijn ‘bericht in een fles.’ Zoals iemand die op een onbewoond eiland zit en hoopt dat iemand zijn noodkreet zal vinden. Ik dacht dat hij bedoelde dat mensen het werk pas later zouden begrijpen, lang na zijn dood. Dat hij zijn tijd te ver vooruit was.”
Maria pakte haar tablet en liet Müller de boodschap zien. “Kijk”, zei ze. “Verborgen onder de verflagen. Vier letters: HELP.”
Müller werd lijkbleek. Hij greep de rand van zijn bureau zo stevig vast dat zijn knokkels wit werden.
“O god”, fluisterde hij. “Dat was zijn bericht in een fles.”
“Ik moet alleen beoordelen of een pas opgedoken werk echt is”, zei Maria. Maar misschien was hij in gevaar toen hij het schilderde. Dat moet ik toch ook weten? Ik wil het in elk geval weten.” Maria keek naar de vier letters op haar scherm.
Müller stak van wal. “Han maakte prachtige stukken. Ze verkochten redelijk, maar niet goed genoeg voor zijn… problemen.”
“Welke problemen?”
“Geld, voornamelijk. Han gokte, investeerde in dubieuze projecten, leefde boven zijn stand.” Hij liep naar zijn bureau. “Maar er was meer.”
“Zijn huwelijk. Met Liesbeth.” Müller keek ongemakkelijk. “Han was de laatste maanden voor zijn verdwijning erg ongelukkig. Niet alleen vanwege het geld… hij had ook problemen thuis. Hij liet doorschemeren dat zij… dat ze niet meer aan dezelfde kant stonden.”
Maria leunde naar voren. “Hoe bedoelt u?”
“Dat hij haar niet meer kon vertrouwen.” Hij pauzeerde. “Ik vertrouw haar ook niet meer. Na Hans verdwijning heeft ze nog een paar werken via mij verkocht, maar daarna wilde ze niets meer met mij te maken hebben. Alsof we elkaar niet al jaren kenden, alsof ik me niet al die jaren voor hun had ingespannen. Zonder mij was Han nooit zo bekend geworden.”
“Maar om dan HELP te schilderen? Dat lijkt me overdreven.”
“Mevrouw Huang. Maria”, zei Müller nadat hij was bekomen van de schok, “Er is veel meer aan de hand dan je denkt.”
Hij liep naar een archiefkast en haalde er een dikke map uit. “Na Hans’ verdwijning ben ik dingen gaan opmerken. Patronen.”
Hij spreidde krantenknipsels uit op zijn bureau. Kleine artikelen, weggestopt in kunstbijlagen. Berichten over andere kunstenaars die verdwenen waren in vergelijkbare omstandigheden.
“Kijk naar de overeenkomsten. Allemaal getalenteerd. Allemaal met geldproblemen. Allemaal artiesten van wie het werk na hun dood dramatisch in waarde steeg.”
Maria bekeek de artikelen. “Hoeveel zijn er?”
“In de laatste tien jaar? Minstens twaalf, alleen al in Europa.”
“Dat kan toeval zijn.”
“Is het ook toevallig dat Marcus Webb van allemaal werk opkocht? Voordat ze stierven?”
“Marcus Webb? De verzamelaar?”
“Je kent hem?”
“Van naam.
“Hij had plotseling grote interesse in Hans’ werk. Bood hem voorschotten aan op toekomstige schilderijen.”
Maria maakte een notitie. “En dat was ongewoon?”
“Webb koopt normaal alleen gevestigde namen. Dat was Han niet. Nog niet. Waarom zou Webb plotseling een risico nemen met iemand als Han?”
Hij liet haar een geprint overzicht zien zien. “Alle aan- en verkopen van schilderijen van Han van de laatste zeven jaar. Kijk naar wie ze koopt, van maanden voor zijn verdwijning tot een jaar voordat hij dood werd verklaard. Kijk naar de koper.”
Maria zag het patroon onmiddellijk. Webb had systematisch alle beschikbare werken van Han opgekocht, voor prijzen die ver onder de huidige marktwaarde lagen.
“Hij kocht Hans’ complete beschikbare portfolio op”, realiseerde ze.
“Precies. En toen Han verdween, bezat Webb bijna alle bekende werken. Behalve…”
“Behalve dit werk”, vulde Maria aan.
“En andere posthume werken. Die de laatste maanden opduiken, net nu Han officieel dood is verklaard en zijn waarde explodeert.”
“Vervalsingen?”
Müller haalde zijn schouders op en maakte een gebaar alsof hij het ook niet wist. Alsof het hem niet kon schelen.
Maria ging er niet op in. Geen discussie voeren, vragen stellen. Daarvoor was ze hier. Ze wilde weten wat Webb in zijn schild voerde. “Verkoopt Webb ooit werk van Kwist?”, vroeg ze daarom.
Müller kinkte. Hij pakte een tweede overzicht. Maria zag de naam Müller weer opduiken, maar nog vaker ‘anonieme’ verkopers. “Volgens mij verkoopt hij ook werken die hij nooit heeft aangekocht. En Liesbeth Kwist ook.”
Maria pakte haar telefoon en zocht het nummer van Marcus Webb op. De miljardair die in de jaren voorafgaand aan de dood van Kwist de grootste verzameling van diens werken had opgebouwd en die na zijn dood de grootste verkoper van ‘Kwists’ ter wereld was geworden. Als er iemand was die meer wist over de plotselinge beschikbaarheid van Hans waarvan de herkomst onduidelijk was, dan Webb wel.
Marcus Webb woonde in het soort huis dat alleen tech-miljardairs zich konden veroorloven: een gerestaureerd 17e-eeuws grachtenpand van zes verdiepingen met een privé-steiger aan de Herengracht. Maria stond voor de imposante voordeur en drukte op de bel, terwijl ze haar verhaal nog een keer repeteerde.
De deur ging open. Een man van begin vijftig met grijs haar en scherpe ogen keek haar aan. “Mevrouw Huang? Komt u binnen.”
Maria volgde hem door een hal waarin een echte Mondriaan hing—geen reproductie, maar een origineel. In de door AI-kunst overspelde wereld was Webb een van de weinige mensen die zich de luxe van een origineel werk kon veroorloven. Hij had zijn fortuin gemaakt met quantumcomputers voordat AI de kunstwereld op z’n kop had gezet, en was toen als een van de eersten gaan investeren in de enige vorm van creativiteit die machines niet konden kopiëren: authentieke menselijke kunst.
Arrogantie vermomd als cultuur, dacht Maria, terwijl Webb voor haar langs zijn verzameling paradeerde. Maar ze beperkte zich tot een beleefd. “Prachtig”, zei ze.
“Dank je. Het is mijn passie geworden.” Webb gebaarde naar een zithoek bij het raam. “Je zei dat je vragen had over Han Kwist?”
Maria ging zitten en haalde haar tablet tevoorschijn. “Ik moet een van zijn werken authenticeren. Dit werk, dat net is opgedoken. En ik vroeg me af… u heeft toch ook werk van Kwist aangeschaft?”
Webb keek naar het schilderij op de tablet. “Echt als je het mij vraagt. Onmiskenbaar.”
“Wilt u het kopen?”
Webb gaf geen antwoord. “Het is prachtig. Han was een van de laatste grote talenten. Toen hij verdween, was dat een enorm verlies voor de kunstwereld.”
“Toch wilt u het niet kopen?”
Webb aarzelde. “Ik ben mijn verzameling wat aan het indikken.”
“Ik zag het”, zei Maria. Ze scrollde door haar tablet en toonde hem de lijst van verkochte die Müller haar had getoond. “Galerie Müller verkocht 5 jaar geleden Reflecties. Christie’s Amsterdam veilde daarna Ochtendstond. En Sotheby’s daarna weer Onbekende Geneugten. Allemaal werken van Han Kwist. Allemaal gekocht voordat hij was verdwenen. Alsof u erop gokte dat hij niet meer zou worden teruggevonden.
Webb lachte—een koud, berekend geluid. “Je leert de tekenen te herkennen. Kunstenaars met financiële problemen, creatieve crisis, persoonlijke instabiliteit. Ze zijn vaak… volatiel. Caravaggio was een moordenaar. Van Gogh sneed z’n oor af. Francis Bacon…”
En Han Kwist?
“En Han Kwist”, zuchtte Webb en hij zweeg veelbetekenend. “Soms is het verstandig om de toekomst van hun werk veilig te stellen voordat ze hun werk beschadigen. Of zichzelf.”
Maria voelde haar maag omdraaien. De manier waarop Webb sprak over Han alsof hij een investering was, niet een mens. “En hoeveel van zijn posthume werken heeft u kunnen verkopen?”
Een korte stilte. “Posthume werken? Ik weet niet precies wat je bedoelt.”
“En na zijn dood duiken er ook steeds onbekende werken van Kwist op. En elke keer weer een anonieme verkoper, elke keer weer ‘uit een particuliere verzameling’.”
“Ik heb hem niet gedood als u dat bedoelt.”
“En gehandeld in vervalste schilderijen?”
Webb lachte weer. “Alles wat ik aan- en verkoop is door mensen zoals u op echtheid getest. Trouwens wat doet het ertoe. Een mooi schilderij is een mooi schilderij. Wat maakt het uit wie het heeft gemaakt?”
Die nacht sliep Maria nauwelijks. Webbs bedreigende voorkomen. Hans wanhopige HELP-boodschap. En mogelijk was ze een vervalser op het spoor. Of een hele groep. Müller had erop gezinspeeld. Maar was hij zelf dan niet medeplichtig? Had hij zelf geen valse ‘Kwists’ verkocht? Zo maalden de gedachten door haar hoofd. Om drie uur ’s nachts viel ze eindelijk in slaap. Om zeven uur was ze al weer klaarwakker. Om negen uur stond ze voor de deur van Galerie Müller. Hans zat al binnen. Hij zag er net zo slecht uitgerust uit als Maria zich voelde.
“Ik verwachte je al”, zei hij.
“Je hebt me niet alles verteld”, beaamde Maria. “Heb jij valse Kwists verkocht?”
“Een mooi schilderij is een mooi schilderij. Maakt het iets uit wie het gemaakt heeft?”, antwoorde Müller.
Weer die opmerking. Tegen het zere been, Maria had niet voor niets haar vaak gekozen. Ze zoog geïrriteerd lucht in, zoals mensen doen wanneer ze zich voorbereiden op een vervelend gesprek. “Nou mij maakt het wel wat uit”, zei ze bozig.
Müller haalde z’n schouders op.
“Ik vind dat een koper toch wel het recht heeft om dat te weten”, brieste Maria.
“Misschien is het beter als hij niet weet”, zie Müller, en weer weer haalde hij zijn schouders op. “Maar dat zou ik ook zeggen als ik jou was. En misschien heb je wel gelijk.” En voor de derde keer haalde hij zijn schouders op, als om aan te geven dat hij in deze discussie geen zin had.
“Ik heb paar werken van Kwist verkocht nadat hij dood was verklaard. Voor Liesbeth. Voor Müller. ‘Gevonden’ werken. ‘Vergeten’ werken. Maar die waren echt. Een collega van je heeft ze goedgekeurd. En ze had gelijk.”
“Hoe weet je dat zo zeker? Zo makkelijk is mijn werk niet”, zei Maria. “Zij kan zich vergist hebben.”
Müller zuchtte.
Maria’s telefoon ging. Liesbeth Kwist, zag ze, benieuwd naar het athenticatierapport. Müller zag het ook.
Müller zuchtte weer. “Het zijn geen vervalsingen”, herhaalde hij. “En ik heb er maar een paar verkocht. Liesbeth en Webb wilden niet meer met werken.”
Maria zei niets, had niet eens tijd om iets te zeggen. Müller liet zich niet onderbreken. “We hebben ruzie gehad. Over die gevonden werken.”
“Müller opende een la van zijn bureau, haalde er een dikke envelop uit en gaf hem aan Maria. Er zaten foto’s in – korrelige opnames die kennelijk stiekem waren gemaakt. Ze toonden een grote hal met tientallen werktafels. Aan elke tafel zat een man of vrouw te schilderen, soms kopieën van bekende werken, soms originele stukken. De mensen zagen er mager en uitgeput uit.
“Waar is dit?” vroeg Maria, hoewel ze al een vermoeden had.
“Een industriecomplex in China. Een ‘kunstfabriek’ die wordt gerund door de Chinese kunstmaffia.” Müller wees naar een figuur in de hoek van één foto. “Kijkt daar eens.”
Maria hield de foto onder het licht. De man was ouder geworden, zijn haar was grijs, maar ze herkende hem onmiddellijk van de krantenartikelen. Han Kwist.
“Mijn god”, fluisterde ze.
“Hij leeft, inderdaad. Net als ongeveer dertig andere ‘dode’ kunstenaars uit de hele wereld. Ze worden gedwongen om daar te werken. Aan vervalsingen. Aan hun eigen ‘posthume’ werken.”
Müller stond op en begon te ijsberen. “Kijk, ik ben geen heilige. Toen Liesbeth en Webb naar me toe kwamen met werken Hans ‘nalatenschap’, wist ik meteen dat er iets niet klopte. Maar de werken waren echt. En ze waren veel geld waard.”
“Je wist toen al dat hij nog leefde?”
“Ik vermoedde het. Maar ik had nog geen bewijs. En eerlijk gezegd… wilde ik het ook niet weten. Mijn galerie stond op omvallen voor Han verdween. Die posthume werken hebben me gered.”
Maria legde de foto’s neer. “Wat is er precies gebeurd?”
Müller ging weer zitten. “Han wist dat hij moest verdwijnen. Webb heeft het geregeld. Webb heeft connecties overal ter wereld, ook in China. Die hebben gezorgd voor een ‘oplossing’ voor Hans financiële problemen.”
“En Liesbeth?”
“Liesbeth benaderde Webb.”
Maria voelde een lichte misselijkheid opkomen. “Ze verkocht haar eigen man.”
Müller reageerde niet direct, dacht even na. “Ik dacht dat hij gewoon zou verdwijnen. Een nieuwe identiteit, een nieuw leven ergens anders. Maar wat er echt gebeurde…” Müller gebaarde naar de foto’s. “Dat wist ik toen nog niet.”
“Waarom vertel je mij dit allemaal? Waarom ga je niet naar de politie?”
“Omdat ik er niet meer tegen kan. Han was mijn vriend. En elke keer dat ik een van zijn posthume werken verkocht zie worden, weet ik dat hij ergens in een kooi zit en gedwongen wordt om te schilderen.”
“Je verdient er ook niet meer aan”, zei Maria. “Heb je ruzie met Liesbeth en Webb?”
Müller zweeg. Hij had tranen in zijn ogen. Hij leek werkelijk bezorgd om Kwist, dacht Maria.
“Waarom ga je niet naar de politie?”, vroeg Maria maar weer.
Müller lachte bitter. “Om wat te zeggen. Dat ik jaren lang heb geweten dat hij nog leefde? Dat ik ook heb geprofiteerd van zijn ‘dood’? Ik zou naar de gevangenis gaan.”
Müller had gelijk. Zelfs met de foto’s was het bewijs dat Kwist niet dood was maar een gevangene flinterdun. Misschien was de foto niet echt. Misschien betekende dat verborgen HELP in zijn schilderij wel iets anders dan Maria dacht.
Ze had een sterk verhaal over verborgen berichten en verdachte kunsthandel, meer niet. Te sterk. Dus ongeloofwaardig.
Die nacht sliep Maria weer beroerd. Het begon een gewoonte te worden, maar het wende nooit.
Ze had de slaap net te pakken toen haar beeldtelefoon afging. Onbekend nummer. Maar het was een bekende. Han Kwist. Ouder, grijzer en magerder dan in de foto’s. Maar het was hem. Levend en wel. Levend in elk geval.
“Ik heb uw boodschap gevonden”, zei Maria.
Stilte. “Welke boodschap?”
“HELP. Verstopt onder de verflagen van Levensvreugde.”
“U… u hebt het gevonden? Na al die jaren?”
“Marcus zegt dat Liesbeth gelukkig is”, zei hij zacht. “Dat ze goed van mijn kunst kan leven. Dat hij goed voor haar zorgt.”
Maria was verbaasd door zijn milde toon. Ze liet hem de foto’s zien die ze van galeriehouder Müller had geleend …. “Oude foto’s”, zei Han. “Van toen ik net aankwam. Het was inderdaad verschrikkelijk in het begin. Maar nu… nu heb ik een eigen studio, goede materialen, en geen financiële zorgen. Kunstenaars kunnen werken zonder de druk van de commerciële kunstwereld. Ik heb alles wat ik nodig heb. Ik hoef niet te ontsnappen.”
“Maar u bent gevangen.”
“Is hij dat zo? Dit is mijn dagschema van vorige week.”
Maria zag een rooster met activiteiten: schildertijd, bezoek aan musea in Shanghai, Tai Chi in het park, bibliotheekbezoek.
“Je mag vrij rondlopen, kan het complex verlaten?”
“Binnen bepaalde grenzen, ja. Ik heb een begeleider maar dat is meer voor taalbarrière dan voor controle.”
Maria voelde verwarring opkomen. “Maar waarom schreef u dan ‘HELP’ in dat schilderij?”
“Dat was in paniek, toen ik hoorde dat Marcus en Liesbeth me konden laten verdwijnen. Ik was bang. Ik wist niet wat me te wachten stond. Maar ik heb het zo slecht niet hier.”
“U wilt helemaal niet terug naar Nederland?”
“Dat is… ingewikkeld. Ik heb nog steeds schulden daar. En ik ben overleden, dat maakt het extra ingewikkeld.”
“U maakt vervalsingen. Dat is toch verschrikkelijk? En strafbaar.”
“Een mooi schilderij is een mooi schilderij. Maakt het uit wie het heeft gemaakt? En ik leer veel van de oude meesters. Het is een eer om schilderen in de stijl van Rembrandt, Vermeer, Van Gogh…”
Maria voelde de woede in zich opborrelen. “Mensen hebben het recht om te weten wat echt is.”
Stilte.
“En de andere kunstenaars daar? Zitten die er ook allemaal ‘vrijwillig’? Voelen zij zich er ook allemaal zo thuis?”, vroeg Maria met stemverheffing.
“Sommigen hebben zich aangepast aan hun nieuwe leven, anderen… niet”, erkende Kwist. Het wasof hij sprak met tegenzin. “Het hangt af van hun persoonlijkheid, hun bereidheid om mee te werken.”
“En als ze niet meewerken?”
Kwist aarzelde. “Dan krijgen ze het wat minder comfortabel.”
“U bedoelt dat ze worden gestraft.”
“Ik bedoel dat er consequenties zijn, zoals vaker in het leven. Dat ze een prijs moeten betalen. Hopelijk niet te veel.”
Weer kon Maria niet slapen. En weer stond ze de volgende ochtend op de stoep bij Müller. Ergens, in het achterhoofd, bleef de vraag knagen: als Han werkelijk vrijwillig was gebleven, waarom had hij dan vijf jaar geleden zo wanhopig om hulp geroepen? Ze liet Müller de video-opname van haar gesprek met Kwist zien.
“Ik geloof er niets van”, zei Müller. “Hij ziet er zelfs opgewekt uit. Maar er is iets in zijn ogen. Een soort geforceerde vrolijkheid. Alsof er iemand op de achtergrond meekijkt. Of hij is gehersenspoeld. Of hij heeft het Stockholm-syndrome, hij zal niet de eerste zijn die z’n beulen als reddrs ziet.” We moeten ernaar toe. Hem redden.
Maria aarzelde. Maar Müller zei. “Als je het niet voor hem doet, doe het dan voor jezelf. Je kunt de grootste vervalsingsoperatie uit de geschiedenis van de kunst blootleggen. Of op z’n minst een aardige vakantie hebben. Ik betaal”, zei Muller.
“Dat zal niet nodig zijn”, zei Maria.
—
Twee dagen later zaten Maria en Muller in een vliegtuig naar Shanghai.
Shanghai Pudong International Airport was overweldigend. Maria had nooit eerder in China geweest en de schaal van alles – van de immense terminals tot de massa’s mensen – was verbijsterend. Ze had een Chinees-sprekende gids ingehuurd via een travel service, een jonge vrouw genaamd Li Wei die Maria had verteld dat ze gespecialiseerd was in “industriële tours” voor buitenlandse bezoekers.
“U bent geïnteresseerd in kunstproductie?” vroeg Li Wei terwijl ze in een taxi zaten die hen door het drukke verkeer van Shanghai navigeerde.
“Ja, specifiek in hoe traditionele technieken worden bewaard in moderne faciliteiten”, Maria probeerde vaag te blijven.
Li Wei knikte. “Ah ja, er zijn veel complexen buiten de stad waar ambachtslieden werken. Sommige zijn… hoe zeg je… niet zo open voor toeristen.”
Maria voelde haar pols versnellen. “Niet open?”
“Private bedrijven. Ze produceren kunst voor de export. Soms willen ze geen buitenstaanders.”
“Maar u kunt me er wel brengen?”
Li Wei keek haar aan in de achteruitkijkspiegel van de taxi. “Voor de juiste prijs kan ik veel dingen regelen. Maar u moet begrijpen… als we problemen krijgen, kennen jullie me niet.”
Een uur later reden ze door industriegebieden buiten Shanghai. Fabrieken en warehouses strekten zich uit zo ver het oog reikte. Li Wei gaf de taxichauffeur instructies in snel Chinees.
“We stoppen hier”, zei ze. “De rest gaan we lopen. Er is een complex ongeveer een kilometer verderop. Ik breng u erheen, maar u gaat alleen naar binnen.”
Ze liepen over stoffige paden tussen betonnen gebouwen. Maria voelde zweet op haar rug ondanks de koele lucht. Wat deed ze hier eigenlijk? Ze kon niet zomaar een fabriek binnenlopen en vragen of ze Han Kwist mocht spreken. Müller keek ook zorgelijk.
Maar toen ze het complex naderden, zagen ze dat het anders was dan ze hadden verwacht. Het zag er niet uit als een gevangenis of een sweatshop. Het was een serie moderne gebouwen met glazen fronten, omgeven door tuinen. Er waren mensen die buiten liepen – sommigen Aziatisch, anderen duidelijk Westers.
“Dit is het”, zei Li Wei. “Weet u zeker dat u dit wilt doen?”
Maria knikte. Ze gaf Li Wei het afgesproken bedrag en liep naar de hoofdingang.
De lobby was elegant ingericht, meer als een exclusief hotel dan een fabriek. Een receptioniste in een chic uniform glimlachte naar haar.
“Good afternoon, how may I help you?” vroeg ze in perfect Engels.
Maria had een verhaal voorbereid. “Ik ben Dr. Maria Huang, kunstonderzoeker uit Nederland en dit is mijn zakelijke partner. Ik doe onderzoek naar traditionele schildertechnieken en ik hoorde dat u hier een programma heeft voor internationale kunstenaars?”
De receptioniste typte iets op haar computer. “Ah yes, Dr. Huang. We have been expecting you.”
Maria’s had het niet gek gevonden als ze haar hadden weggestuurd, maar dit? “Expecting me?”
Please, have a seat. Mr. Zhang will be with you shortly.”
Maria ging zitten op een stijlvolle bank, haar gedachten racend.
Een elegante Chinese man van middlbare leeftijd verscheen binnen vijf minuten. Hij was gekleed in een duur pak en straalde het soort autoriteit uit dat bij hoge management hoorde.
“Dr. Huang. Mr. Müller. Welcome to our facility. I am Zhang Wei, director of operations. Mr. Webb told me you might be interested in our artist in residence program.”
“Artist in residence?”
“Yes, we provide workspace and materials for international artists who want to focus on their craft without the distractions of commercial pressures. Many find it very… liberating.”
Zhang leidde haar door een serie gangen met grote ramen die uitkeken op goed onderhouden tuinen. Door de ramen zag Maria mensen wandelen, sommigen lezend op bankjes.
“As you can see, our residents have access to recreational spaces, a library, dining facilities, even a gymnasium.”
Ze kwamen bij een serie studio’s. Door de openstaande deuren zagen Maria en Müller kunstenaars aan het werk – sommigen aan ezels, anderen aan grote tafels met schetsen. Het zag er rustig en productief uit.
“May I see Han Kwist?” vroeg Maria direct.
Zhang glimlachte. “Of course. He has been looking forward to meeting you.”
Ze liepen naar het einde van de gang en Zhang klopte op een deur. “Mr. Kwist? Your visitors are here.”
De deur ging open en daar stond Han Kwist. In levenden lijve was hij indrukwekkender dan op de foto’s of video – langer dan Maria had verwacht, met artistieke handen en intelligente ogen. Maar toen hij glimlachte, zag Maria weer die vreemde blik.
En Müller? Die omhelsde zijn vriend hartelijk. Alsof hij hem tientallen jaren niet had gezien, in plaats van slechts vijf. Müller moest de tranen uit zijn ogen vegen. Hans studio was ruim en goed verlicht, vol met schilderijen in verschillende stadia van voltooiing. Sommige herkende Müller onmiddellijk als echte Kwists. Maar er hingen ook andere schilderijen. Werken in de stijl van Vermeer, Van Gogh, Rembrandt, Picasso, Monet. Ze waren zo goed dat ze niet zouden misstaan in een museum.
Maria zag ze ook. Hoeveel vervalsingen hingen er wel niet in musea, vroeg ze zich af. “Dat is fraude op gigantische schaal”, zei ze.
“Dat is business op gigantische schaal”, zei Kwist vergoeilijkend. Hij ging zitten op een kruk bij zijn ezel. En daar kwam hij weer, diezelfde dooddoener die Webb, Müller en Kwist in de mond bestorven leek. “Een mooi schilderij is een mooi schilderij. Wat maakt het uit wie het heeft gemaakt?” Hij keek naar Müller, en die glimlachte.
“Han”, zei Müller. “Als je wilt kun je misschien terug.”
“Ik zit hier wel goed”, zei Kwist.
“Mis je het niet? De vrijheid? De liefde?”
“De druk is hier minder. Ik kon het niet meer aan.”
Müller en Maria keken elkaar aan. Het zou nog niet eenvoudig zijn Kwist te overreden.
“Han…”, begon Müller. Een klop op de deur onderbrak hen. Zhang Wei kwam binnen.
“I hope you’ve had a productive conversation? Perhaps you’d like to see more of our facility?”, zei hij tegen Maria en Müller.
Müller keek naar Han, die bijna onmerkbaar zijn hoofd schudde.
“Actually, Mr. Zhang, we think we’ve seen enough for today.”
“Excellent. Perhaps we can discuss how your research institute might collaborate with our program?”
Maria realiseerde zich dat dit een test was. Ze werden uitgenodigd om deel te worden van het systeem.
“I’ll need time to consider that”, zei ze.
Zhang glimlachte. “Of course. But don’t take too long. Opportunities like this don’t wait forever.”
Han stond al weer voor zijn schildersezel bij het raam van zijn studio. Een prachtige gevangenis. Een gouden kooi.
Nadat ze op Schiphol waren geland ging Maria meteen naar huis. Voor haar deur stond Liesbeth Kwist.
“Maria, goddank dat je er bent. Ik moet met je praten.”
Liesbeth zag er ouder uit dan een week geleden. Haar ogen waren roodgeroomd en haar handen trilden licht.
“Het authenticatierapport. Het ligt klaar. Ik was er nog niet aan toegekomen het te sturen”, zei Maria.
In haar huiskamer zetten ze tegenover elkaar, als schaakspelers voor een cruciale zet.
“Dat komt wel… Je bent naar China geweest”, zei Liesbeth.
Het was geen vraag. Maar Maria besloot zich op de vlakte te houden. “O ja?”, veinsde ze.
“Marcus – Webb – zei dat je Han had bezocht.” Liesbeth sloeg haar handen voor haar gezicht. “O god, wat moet je van me denken.”
Liesbeth begon te huilen. “Het was nooit de bedoeling dat het zo zou gaan. Han zat zo diep in de problemen. De schuldeisers, de dreigementen… ik was bang dat ze hem zouden vermoorden.”
“Dus je verkocht hem aan de kunstmaffia?”
“Zo was het niet!” Liesbeth keek op. “Marcus kwam naar me toe. Hij zei dat hij een oplossing had. Han zou ‘verdwijnen’ voor een paar jaar tot de schuldeisers het opgaven. Hij zou veilig ergens kunnen wonen en schilderen, en ondertussen zouden zijn bestaande werken in waarde stijgen.”
“En jij geloofde dat?”
“Ik wilde het geloven. Het alternatief was dat Han dood zou gaan – echt dood deze keer.”
Maria schonk koffie in. “Wanneer kwam je erachter dat hij gevangen zat?”
“Ongeveer een jaar later. Müller liet me foto’s zien, vertelde me hoe het systeem werkte. Ik wilde hem naar huis halen, maar…”
“Maar?”
“Maar ik kreeg een percentage van elk verkocht werk. Han wilde het zo. En Han… Han zei dat hij zich had aangepast. Dat hij daar wilde blijven.”
Maria leunde achterover. “Je praat dus regelmatig met hem.”
“Nee…. te gevaarlijk…. je weet nooit wie meekijkt. We hebben definitief afscheid genomen. Marcus ziet hem nog wel. En elke keer zegt hij dat hij het goed heeft. Dat hij bezig is met zijn beste werk ooit.”
“Maar je gelooft Webb niet.”
“Ik weet niet meer wat ik moet geloven.” Liesbeth stond op en liep naar het raam.
“Liesbeth, wat wil je dat ik doe met deze informatie?”
“Dat is aan jou. Ik kan je niet dwingen iets te doen.”
“Maar je kunt me wel vragen.”
Liesbeth draaide zich om. “Ja, dat kan. Als dit bekend wordt, is Hans niet meer veilig. Marcus gaat naar de gevangenis. Müller waarschijnlijk ook, hij verliest in elk geval zijn galerie. En ik…”
“En jij?”
“Ik moet al het geld terugbetalen dat ik van Hans posthume werken heb ontvangen. Geld dat ik niet meer heb. Ik ga failliet.”
Maria dacht aan Han in zijn mooie studio. “En als ik niets doe?”
“Dan blijft alles zoals het is. Han blijft veilig, iedereen houdt zijn leven, en niemand lijdt schade.”
“Behalve de kopers van het werk.”
“Maar zij weten het niet.”
“En de kunstenaars die het minder goed hebben dan Han.”
Liesbeth verstijfde. “Welke kunstenaars?”
Maria vertelde over wat Han had gezegd over andere faciliteiten, over kunstenaars die verdwenen als ze niet meewerkten.
“Dat… dat wist ik niet”, fluisterde Liesbeth.
“Maar nu weet je het wel.”
—
Maria wist wat haar te doen stond. Na Liesbeths vertrek belde ze haar contactpersoon bij de politie.
“Hee Maria! Wat kan ik voor je doen?”
“Hee Joris … sorry dat ik je lastig val, het gaat over de zaak Han Kwist.
Lange stilte. Toen een aarzelend: “Wie is Han Kwist?”
Die verdwenen kunstenaar van vijf jaar geleden.”
“Maar dat is wel erg lang geleden. Die man is toch inmiddels dood verklaard? De zaak is gesloten.”
“Ik moet beoordelen of een pas opgedoken werk echt is.
En?
Het is echt.
Dus?
Hij voelde zich onveilig toen hij het schilderde.
Duuus…. zei Van der Berg langzaam, alsof hij het niet helemaal begreep. “Ben je nu ook al politie-agent in burger? Dat is toch niet jouw probleem?”
“Nee, maar toch.”
“En liep hij gevaar?”
“Nou… “
Van der Berg pakte zijn notitieblok. “Ik luister.”
En ze vertelde het hele verhaal. Over een Nederlandse kunstenaar die officieel dood is maar in werkelijkheid gevangen zit in China. Over andere kunstenaars, die veredelde slaven waren. Over een internationale kunstbende die de ene vervalsing na de andere op de markt bracht en het ene na het andere pas ontdekte ‘echte’ kunstwerk. Over de hoofdrol die Marcus Webb speelde in deze grootschalige kunstfraude. Over de minder fraaie rol die Liesbeth Kwist had gespeeld. Over Müller. Over Han Kwist zelf.
Het was tijd om Han Kwist en alle anderen naar huis te brengen.
De volgende dag zat Maria in een beveiligde vergaderruimte op het hoofdbureau van politie Amsterdam. Aanwezig waren inspecteur Van der Berg – Joris, die Maria al kende – twee officieren van Interpol, een attaché van de Nederlandse ambassade in Beijing, en een vrouw van de Nederlandse inlichtingendienst die alleen haar voornaam had gegeven: Anna. Een aardige vrouw, die haar meteen in vertrouwen nam.
“De Chinese autoriteiten werken mee”, zei Anna, wijzend naar foto’s van het complex dat Maria had bezocht. “Ze waren zelf al een tijd bezig met een onderzoek naar deze organisatie, maar hadden nog niet genoeg bewijs.”
Maria keek naar de satellietbeelden op tafel. “Hoeveel faciliteiten zijn er?”
“Minstens vier die we kennen. Het complex waar jij bent geweest is de luxe versie. Er zijn drie andere die… minder comfortabel zijn.”
Een van de Interpol-officieren, een Fransman genaamd Dubois, opende een dossier. “We hebben lijsten van vermiste kunstenaars uit de hele wereld. De afgelopen tien jaar zijn er 47 getalenteerde kunstenaars verdwenen onder verdachte omstandigheden.”
“En Marcus Webb?”
“Geprobeerd het land te verlaten vanochtend”, zei Van der Berg. “Aangehouden op Schiphol. We hebben zijn paspoort ingenomen en zijn rekeningen bevroren.”
Anna keek Maria aan. “We moeten snel handelen. Ze gaat bewijzen vernietigen en mogelijk kunstenaars verplaatsen.”
Die avond was het een item op het journaal. De Chinese autoriteiten hadden tegelijkertijd op alle vier de complexen toegeslagen. Uit het luxecomplex dat Maria en Müller hadden bezocht kwamen de kunstenaars aan de hand van politieagenten naar buiten. Sommigen lachend, de meesten keken alsof er niets aan de hand was. Maar de beelden van de andere faciliteiten waren schokkend. Maria zag kunstenaars in kleine kooien, sommigen duidelijk ziek, anderen mentaal gebroken. Eenenveertig kunstenaars. Zes zijn waren direct in het ziekenhuis opgenomen. De rest werd onderzocht door artsen en psychologen. En één kunstenaar was al op weg naar Nederland.
—
De dag daarop stond Maria tegenover Han in het AZC, het enige ziekenhuis in Amsterdam dat hem zo snel had kunnen opvangen. Hij zag er kleiner uit dan in zijn studio, kwetsbaarder.
“Hoe voel je je?”
Han haalde zijn schouders op. “Verward. Bang. Opgelucht. Woedend.” Hij keek haar aan. “Wist je dat ze Webb hebben gearresteerd?”
Maria knikte
“Hij was was niet alleen slecht, weet je. Hij heeft me beschermd tegen ergere dingen. Ik ken genoeg mensen die veel wreder zijn.”
“Dat maakt het niet goed, Han.”
“Nee, dat maakt het niet goed.” Hij ging zitten op het ziekenhuisbed. “Maria, ik moet je iets bekennen. Een deel van me is boos op je.”
“Dat begrijp ik.”
“Je hebt mijn leven gered. Maar je hebt ook mijn leven vernietigd.
Maria pakte een stoel. “Je krijgt een nieuw leven… Je krijgt je identiteit terug, een nieuwe start.”
“En mijn schuldeisers?”
“Die worden aangepakt. Veel van hen blijken verbonden te zijn aan het netwerk dat je ontvoerde.”
“Weet je wat het ergste is?” zei Han. “Een deel van me zal die studio missen.
“Müller denkt dat je lijdt aan Stockholm-syndroom.”
“Müller… Ik denk dat ik gewoon bang ik ben voor de echte wereld.”
Toen kwam Liesbeth binnen
Ze huilde.
Maria verliet de kamer om hen privacy te geven.
Haar telefoon ging. Van der Berg.
“Maria, we hebben nieuws. Marcus Webb heeft bekend. Hij geeft informatie over het hele internationale netwerk in ruil voor strafvermindering.”
“En de andere slachtoffers?”
“We hebben contact gemaakt met families van vermiste kunstenaars uit twaalf landen. Er komen repatriëringsteams naar China.”
Maria keek door het raam naar de kamer waar Han en Liesbeth nog steeds aan het praten..
“Joris, hoe lang duurt het om terug te komen van de dood?”
Maria Huang stond opnieuw in haar laboratorium, opnieuw voor een schilderij dat authenticatie nodig had. Maar deze keer was alles anders.
Het doek voor haar was van Han Kwist – een echt nieuw werk, gemaakt in zijn studio in Amsterdam Noord nadat hij was teruggekeerd van de dood. In de hoek stond zijn handtekening en de datum: precies elf maanden na zijn redding uit China.
“Wat vind je ervan?” vroeg Han, die achter haar stond.
Maria bestudeerde het schilderij. Het toonde een gracht in Amsterdam, maar niet zoals een toerist ze zou zien. Licht en schaduwen wisselden elkaar af op het schilderij. Het was alsof de gracht zelf een vervormd gezicht was. Een somber gezicht ondanks de weerspiegeling van het zonlicht op water. Het gezicht van iemand die zich errbij neer had gelegd dat hij door het water zou worden verzwolgen. En ergens in de diepte van het doek was een kleine figuur die leek te zwemmen – of juist verdrinken.
“Mooi, dat clair-obscur”, zei Maria tegen Kwist.
“Jammer dat Müller gestopt is, anders had ik het via hem kunnen verkopen. Had ie verdiend”, zei Kwist. Hij was nog steeds mager, nog steeds droeg hij die schaduw in zijn ogen, maar er was iets veranderd. Een hardheid, maar ook een soort vrede.
“Hoe gaat het met de therapie?”
“Moeilijk. Maar elke dag een beetje minder moeilijk.” Han wees naar een detail in het schilderij. “De therapeut zegt dat je leert ermee te leven.”
“En Liesbeth?”
Han’s gezicht betrok. “We zijn gescheiden. Officieel vorige maand. Er was te veel gebeurd.”
Maria had het gehoord via de roddels in de kunstwereld. Liesbeth was verhuisd naar België, waar ze probeerde een nieuw leven op te bouwen met het geld dat haar was overgebleven na alle juridische schermutselingen.
“Mis je haar?”
“Elke dag. Maar ik mis de persoon die ze was voordat dit allemaal begon. Die persoon bestaat niet meer. Net zoals de persoon die ik was niet meer bestaat.”
Maria’s telefoon zoefde. Een bericht van Anna van de inlichtingendienst: Nieuw geval, mogelijk vergelijkbaar. Kan je volgende week?
“Nieuw werk?” vroeg Han.
“Mogelijk.” Maria keek naar het bericht. In het afgelopen jaar was ze betrokken geweest bij drie fraudezaken – geen vermiste kunstenaars maar wel dubieuze handelspraktijken.
“Ga je het doen?”
Maria dacht na. Een jaar geleden zou ze automatisch ‘ja’ hebben gezegd. Maar nu?
“Ik weet het niet. Een mooi schilderij is een mooi schilderij. maakt het wel zoveel uit wie het heeft gemaakt? Zolang er geen doden vallen of slaven worden gehouden.”
Han glimlachte – de eerste echte glimlach die Maria van hem had gezien sinds China. “Je hebt wat geleerd.”
Maria schoof haar authenticatieapparatuur van zich af. “Ik hoef dit schilderij niet te controleren. Ik weet dat het echt is.”
“Hoe weet je dat?”, lachte Han.
“Omdat het de waarheid vertelt. Echte kunst liegt niet.”
EINDE
Beelden: zelf gebakken met ChatGPT.
Logo voor de Science Fiction en Detective-reeks: zelf gebakken met ChatGPT.