De Rushdie-affaire 35 jaar later (Over identiteitsdenken en de al dan niet doorgeslagen woke-cultuur)

De Rushdie-affaire 35 jaar later (Over identiteitsdenken en de al dan niet doorgeslagen woke-cultuur)

Deze week is het 35 jaar geleden dat ayatollah Khomeiny de fatwah over de schrijver Salman Rushdie uitsprak, lees ik. Destijds was de verontwaardiging in Nederland over deze banvloek groot, terwijl de ayatollah nauwelijks serieus werd genomen. Wie dacht die baardmans nu eigenlijk dat hij was, en wat maakte hij zich druk om een boek, weg met die vent – dat was zo’n beetje de stemming. Misschien was de ophef wel zo groot ómdat de ayatollah met z’n hoogdravende woorden nauwelijks serieus werd genomen: wie de ernst van de situatie inziet, kiest zijn woorden heel wat zorgvuldiger dan iemand die niet door heeft in wat voor wespennest hij is beland.

Dat hebben we geweten! Het bleek dat de fatwah in de islamitische geloofsgemeenschap verdomd serieus werd genomen, en Rushdie waar ter wereld hij ook heen vluchtte voor aanslagen van extremistische moslims zou moeten vrezen. Daarmee had de ayatollah de westerse rechtsstaten in een lastig parket gebracht. Schrijver Anil Ramdas wijst erop dat het minderhedendebat met de Rushdie-affaire ook in Nederland op stoom kwam. “De staat was ineens genoodzaakt zijn neutraliteit op te schorten en zich te bemoeien met de botsing van culturen binnen de gemeenschap”, schrijft hij in het essay Multi-culti! in de bundel De beroepsherinneraar (1996). En: “De overheid moest haar terughoudendheid opgeven en uitspreken wat tot dan toe uit beleefdheid verzwegen was: minderheden dienen te integreren in de Nederlandse maatschappij en zich de Nederlandse cultuur eigen te maken.” Waardoor meteen ook allerlei onenigheid ontstond: of volledige integratie moest plaatsvinden, wat die Nederlandse cultuur precies inhield en waarin die zich onderscheidde van andere culturen. Dat soort discussies.

Het was een opstap naar wat tegenwoordig ‘identiteitsdenken’ heet: de gedachte dat de groep waar iemand lid van is, bepaalt diens denken, diens doen en laten, diens wezen. Je identiteit is soort kooi – geen sprake van dat iemand diverse identiteiten en loyaliteiten zou kunnen hebben of deze zelf zou kunnen kiezen, en geen sprake van dat je dat zou moeten willen. In de woorden van Ramdas: “Wie niet onvoorwaardelijk en blindelings solidair is met zijn broeders is op z’n best elitair, maar soms ook ronduit een collaborateur.” Elke ongelijkheid tussen groepen is structureel en het gevolg van institutioneel racisme, seksisme of een andere vorm van discriminatie, pleidooien voor vrije meningsuiting, individualisme en andere verlichtingsidealen zijn discriminatie in vermomming, en die ongelijkheid zal blijven bestaan totdat systemen van taal en privileges worden ontmanteld. Wat iemand zegt is een afgeleide van wie iemand is; de inhoud van zijn denkbeelden is dus van geen belang. Discussies hebben zo bezien weinig zin, je verdiepen in mensen buiten de groep heilloos.

Iemand die dat gelooft en vasthoudt aan z’n groepsidentiteit, blijft in die kooi gevangen. Zodat wie in het maatschappelijke verdomhoekje zit, er ook niet aan kan ontsnappen: “De allochtonen hebben een achterstand, inderdaad. Ze worden miskend en genegeerd. Maar juist daarom hebben ze al hun tijd en energie nodig, niet voor de vorming van hun identiteit, maar voor de vorming van hun karakter”, besluit Ramdas zijn essay. “Bestemming is belangrijker dan afkomst”,  zoals hij het elders zo mooi zegt.

Mee eens. Maar hoe krijg je dat voor elkaar? Hoe kun je dat verfoeilijke identiteits- en groepjesdenken tegengaan?

In de VS heeft menige universiteit z’n tanden op die vraag stukgebeten. Aan de ene kant is het op universiteiten een goed gebruik dat debatten voldoen aan de academische normen, en dat mensen vrij zijn hun meningen te uiten, argumenten in te brengen, kritiek te leveren en te incasseren. Aan de andere kant willen ze minderheden ook op hun gemak stellen. Terecht natuurlijk: zo iemand zal zich eerder uitspreken en intellectuele bijdragen leveren dan iemand die zich onzeker voelt. Alleen slaat de ‘woke’ universiteiten in de VS nog wel eens door in hun pogingen om minderheden te beschermen en te voorkomen dat ze zich gekwetst en achtergesteld voelen, zo krijg je de indruk. Menige universiteit wil vooral een safe learning environment zijn (en gevrijwaard blijven van zienswijzen die als krenkend ervaren kunnen worden), een safe space (oorspronkelijk: een ruimte waar bijvoorbeeld homoseksuele studenten of zwarte studenten onder elkaar kunnen zijn; figuurlijk: mensen met onwelgevallige opvattingen weghouden uit debatten), waar no-platforming en cancelling domineren (geen podium bieden aan mensen met onwelgevallige opvattingen), met trigger warnings (studenten waarschuwen voor lesstof waar ze mogelijk niet mee geconfronteerd willen worden) en diversity officers (functionarissen die moeten zorgen voor een minder witte, diversere samenstelling van bijvoorbeeld het personeel). Daar ga je dan met je academische debatcultuur.

Op de Nederlandse universiteiten loopt het zo’n vaart niet. Ik geloof tenminste niet dat academische vrijheid en sociale veiligheid daar vaak botsen. Vorig jaar beschuldigde socioloog Laurens Buijs de Universiteit van Amsterdam nog van een doorgeslagen ‘woke-cultuur’, maar dat bleek een losse flodder.

En hoe woke is het non-universitaire Nederland daarbuiten? Vorig jaar heeft minister Dilan Yesilgöz van Justitie nog een lezing gehouden waarin ze ‘wokisme’ als bedreiging van de rechtsstaat opvoerde. Ze waarschuwde tegen ‘een stroming van mensen die vinden dat zij mogen bepalen welke informatie of mening juist is en wat niet juist is, wat deugt en niet deugt. Die onder het mom van inclusie alleen maar bezig zijn met uitsluiten. Met het cancelen van alles wat hun niet aanstaat.’ Hun woke-cultuur zou leiden tot zelfcensuur en onverdraagzaamheid stimuleren ’terwijl verdraagzaamheid nu juist de kern van de democratische rechtsstaat is.’ Weinig mensen onderschreven deze inderdaad tamelijk bizarre visie. Nederland is bepaald niet woke, luidde het commentaar.

Rechtse lolbroeken willen nog wel eens doen alsof ‘allochtonenknuffelaars’ in Nederland alomtegenwoordig zijn, in werkelijkheid worden allochtonen nog altijd ‘miskend en genegeerd’ zoals Ramdas al zei. Of erger. Je leest wel eens wat over musea die zich uit schuldbesef aan ‘zelfkastijding’ doen, zoals Silvia Witteman het noemt in een column over het Tropenmuseum – dat lijkt als ‘Wereldmuseum’ tot missie te hebben van alle Menschen Brüder te maken. (Ander voorbeeld: het Scheepvaartmuseum dat worstelt met het koloniale verleden van Nederland). Maar verder? We mogen best wat meer doen voor allochtonen. Niet ‘knuffelen’, maar ondersteunen in hun pogingen ‘karakter’ te bouwen en volwaardige staatsburgers te worden. Zacht op de persoon, hard op de inhoud, zoals dat wordt genoemd. 

Goed nieuws is ook dat het identiteits- en groepsdenken minder zwaar lijkt verankerd in de allochtone gemeenschap dan onder de zwarte bevolking in het sterk verdeeld VS. Minder dan je misschien zou denken naar aanleiding van berichten over imams die weigeren vrouwelijke ministers de hand te schudden, over moslima’s die weigeren zich te laten behandelen door mannelijke dokters en over homoseksuelen die uit de moslimgemeenschap worden gestoten. Het gebeurt, en fraai is dat niet. Maar hoeveel orthodoxe moslims zijn er nu werkelijk in Nederland? Ongeveer 5 procent van de Nederlandse bevolking is moslim, misschien is 5 procent daarvan echt recht in de leer? En een nog kleiner percentage daarvan dweept met gewelddadige extremisme. Het overgrote deel heeft weinig moeite met het idee van diverse identiteiten en loyaliteiten, wil gewoon vooruitkomen in de wereld in plaats van te zwelgen in zelfmedelijden en superioriteitsgevoelens.

Misschien is dat de les van de Rushdie-affaire: dat de multiculturele samenleving met problemen kampt, maar dat die niet buitensporig groot zijn. En die arme Rushdie heeft flink wat schrammen opgelopen, maar hij leeft gelukkig nog. Dat geeft extra hoop.

Beeld: Dall E-3

Deel:

Geef een reactie