Massamoordenaar is eigenlijk een wereldverbeteraar

Hoe verder de Tweede Wereldoorlog van ons af komt te staan, hoe groter de belangstelling ervoor lijkt te worden. Dit geldt zeker voor het donkerste hoofdstuk van de oorlog: de jodenvervolging. Vanwaar onze onverminderde interesse voor de Holocaust? En wat bezielde de daders eigenlijk? Zijn er overeenkomsten in het karakter van Hitler, Stalin en Saddam Hoessein? Een interview met de directeur van het nieuwe Centrum voor Holocaust en Genocide Studies, Johannes Houwink ten Cate.

Wie was de grootste massamoordenaar?
1. Mao: verantwoordelijk voor 40 miljoen doden

2. Hitler: verantwoordelijk voor 34 miljoen doden

3. Stalin: verantwoordelijk voor 20 miljoen doden

Door China’s grote roerganger Mao zijn 40 miljoen mensen om het leven gekomen. Alleen deed Mao het niet altijd expres. Door zijn landbouwhervormingen (‘De Grote Sprong voorwaarts’) zijn 30 miljoen mensen verhongerd; ‘slechts’ 10 miljoen mensen zijn doelbewust vermoord. Nee, dan Hitler, die heeft 34 miljoen mensen om zeep laten brengen (waaronder 5 tot 6 miljoen joden, de grootste genocide uit de geschiedenis van de mensheid). Alleen zaten onder die 34 miljoen slachtoffers van Hitler rond de 19 miljoen mensen die sneuvelden in het vuur van de Tweede Wereldoorlog. Als je die niet meerekent, is Stalin kampioen volkerenmoordenaar.

En hoe zit het met Saddam en Kim Il Sung?
Die kunnen (of, zoals in het geval van Saddam, konden) er ook wat van. Zij zijn ieder verantwoordelijk voor meer dan één miljoen doden. Enkele volkerenmoordenaars van het tweede garnituur zijn keizer Hirohito van Japan, Leopold II van België, Lenin en Pol Pot.

En met Idi Amin en Benito Mussolini?
Die waren wreed, maar hebben geen van allen meer dan één miljoen doden op hun geweten. Hetzelfde geldt voor de Joegoslavische dictator Tito en zijn nazaat, de beruchte Servische-Bosniër Radovan Karadzic. Ook geestverwanten zoals Soeharto, Franco en Ataturk komen niet uit boven één miljoen doden.

Wie het verleden bestudeert, gaat de geschiedenis al snel zien als een spiegel. Een spiegel die vertroebelt en vertekent, die maar een beperkt deel van het heden weerkaatst en ons voor een nog beperkter deel iets leert over de huidige tijd en de toekomst – maar toch: een spiegel. Sluimeren de oerkrachten die leidden tot de opkomst en de val van koninkrijken niet nog altijd? Lijken alle oorlogen niet op elkaar? Hadden de hofintriges, de vetes, de roddels en de oproeren uit vroegere tijden met enkele eigentijdse aanpassingen niet net zo goed vandaag of morgen kunnen plaatsvinden?

Ook de geschiedenis van de Holocaust kan worden beschouwd als zo’n spiegel. Zij het een gebroken of zelfs verbrijzelde spiegel, waarin de mensheid zichzelf maar met moeite herkent. “Een spiegel zoals Jan Wolkers heeft gebruikt in zijn Auschwitz Monument”, zegt Johannes Houwink ten Cate, directeur van het enkele maanden geleden opgerichte het Centrum voor Holocaust en Genocide Studies: “Wie erin kijkt, ziet zichzelf wel, maar vervormd. Ik vind het een geweldig monument. Zeker als je bedenkt dat veel concentratiekampgevangen na allerlei ontberingen stukjes glas opraapten om zichzelf in te bekijken, maar die dan weggooiden omdat ze zichzelf niet herkenden. Het ging hun voorstellingsvermogen te boven dat ze onherkenbaar waren veranderd door alle ontberingen.”

Voor een groot deel bestaat het werk van Houwink ten Cate uit het ‘in die kapotte spiegel kijken’. Zijn instituut – gezeteld in het gebouw van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie aan de Amsterdamse Herengracht – houdt zich niet alleen bezig met de Holocaust – maar ook andere moderne genocides in Europa – van de poging om de Armenen in het Ottomaanse rijk in 1915 uit te roeien tot de recente volkerenmoord in het voormalige Joegoslavië. Zowel de genocides als de genocideplegers – de Hitlers en de Stalins – zijn voor hem onderwerp van studie.

Wat heeft de ene genocide gemeen met de andere?

“Er zijn ruwweg twee vormen van volkerenmoord. De ene is dat de staat besluit een minderheid uit te roeien. Dit leidt vervolgens tot een genocide zoals die van de Joden, van de Armenen in het Ottomaanse rijk in 1915 of van de rijkere boeren in de Oekraine door Stalin rond 1930. De staat zegt: ‘Deze minderheid is verkeerd; deze mensen doen wel alsof ze loyaal zijn, maar het zijn samenzweerders. Ze willen onze maatschappelijke orde vernietigen; ze zorgen dat we oorlogen verliezen.’ En: ‘Wij zijn niet tegen hen, maar zij zijn tegen ons. Uit zelfverdediging moeten we daarom toch tegen hen optreden. En de enige manier om onze samenleving te redden is die groep zo mogelijk als geheel te vermoorden. En ze moeten – dat is de genocidale ideologie – de vuilnisbak van de geschiedenis in en alles wat aan hen herinnert moet mee die vuilnisbak in. Nadat we er met z’n allen één keer er nog naar hebben gekeken, gaat die vuilnisbak dicht.’ Want dat is ook een kenmerk: er is een officieel afscheid van de vermaledijde groep – zoals de Nazi’s ook nog een tentoonstelling van ‘Entartete Kunst’ organiseerden.”

“De tweede vorm is de etnische burgeroorlog met de staatsmacht als inzet. In dat soort situaties is er in feite een politiek vacuüm, er zijn verschillende groepen die elkaar de heerschappij betwisten. Die groepen staan elkaar naar het leven, in de wetenschap dat de overwinnende partij de staatsmacht geheel zal gaan monopoliseren, met uitsluiting van de andere groepen.”

Gaat die tweedeling altijd op? Of zijn de scheidslijnen in werkelijkheid minder strak dan in de wetenschap?

“Natuurlijk. Neem de recente moordpartijen in Rwanda. Eerst dachten we dat er in Rwanda een etnische burgeroorlog was, tussen Hutu’s en Tutsi’s met als inzet de staatsmacht. Later is gebleken dat radicale Hutu’s ook gematigde Hutu’s hebben vermoord omdat die weigerden Tutsi’s doden. Het conflict liep dus niet langs zuivere etnische lijnen. Verder blijken de Hutu’s de staatsmacht al gedeeltelijk in handen te hebben gehad; ze domineerden de staatsradio bijvoorbeeld en gebruikten die om het conflict aan te jagen. En er hebben slachtpartijen plaatsgevonden door Tutsi’s onder Hutu’s. Bizar genoeg op het moment dat de Westerse wereld onderkende dat er een genocide plaatsvond van de Hutu’s op de Tutsi’s.”

Begrijpelijk, aldus Ten Cate, als je kijkt naar de lading van het woord. “Wie het het woord genocide gebruikt, formuleert ook een maatschappelijke verplichting ten opzichte van die slachtoffers. Hij impliceert: ‘Jij hebt recht op een buitengewoon maatschappelijk respect, er moet iets voor jou gebeuren.’ Hij geeft als het ware een keurmerk aan de slachtoffers. Tegelijkertijd klaagt hij er een politieke tegenstander mee aan. Wie een ander ervan beschuldigt dat hij genocide pleegt, zegt daarmee dat hij de gevangenis in moet. En eventueel dat de internationale gemeenschap moet ingrijpen. ‘In Bosnië wordt genocide gepleegd’ betekent zoveel als: eigenlijk moeten wij er troepen heen sturen of moeten wij er geld naar overmaken.”

En in Rwanda? “Daar wilde de internationale gemeenschap het woord ‘genocide’ eerst niet gebruiken. Du moment dat het woord gebruikt werd, zagen de Tutsi’s echter hun kans schoon. Zij begrepen dat het moment dat je door de Westerse wereld bent uitgeroepen tot slachtoffer van genocide een uitgelezen kans bood om terug te slaan. Daarna zijn er enkele honderdduizenden Hutu’s vermoord.”

En de genocidepleger, heeft die een duidelijk profiel? Wat is de overeenkomst tussen Hitler, Stalin, Pol Pot en Saddam Hoessein?

“De genocidepleger gelooft in de volledige maakbaarheid van de samenleving. Hij is een utopist, een maatschappelijk ingenieur. En bovendien iemand met een enorme zelfoverschatting, vaak zelfs met een messias-complex.”

De droom van de utopist ontaardt keer op keer in een nachtmerrie. Bij Robespierre al, die een schrikbewind voerde in het Frankrijk aan het einde van de achttiende eeuw. Hij wilde – in de woorden van Rousseau – zijn onderdanen dwingen om vrij te zijn, waarna er een nieuwe en betere mens zou verrijzen. Bij Stalin, die het nodig vond miljoenen de dood in te jagen op weg naar de socialistische heilstaat. “Ik gooi jou in de prullenbak en er komt een nieuwe Sovjet-mens uit”, zoals Houwink Ten Cate parafraseert. Bij Hitler, die oprecht geloofde in de superioriteit van het Arische ras. “Hij vond daarom ook dat het Arische ras moest sterven toen het de oorlog niet kon winnen.”

Geldt dat ook voor Saddam? Geloofde hij werkelijk in de islamitische utopie die hij zei na te streven? Deed hij niet maar alsof, om zijn bevolking achter zich te krijgen?

“Ook een moderne volkerenmoordenaar als Saddam voldoet aan het beeld van de utopische ‘maatschappelijke ingenieur’. Misschien wat cynischer dan zijn voorgangers – gebruikte Saddam de islam niet om fundamentalistische moslims voor zich te winnen en om haat te zaaien tegen het Westen? Maar hij wilde ook de samenleving ingrijpend veranderen, hij identificeerde zich met machtige oude Assyrische koningen en hij beschouwde zichzelf als de redder van het Palestijnse volk – en dat alles in alle oprechtheid.”

Behalve de genocide en de genocideplegers, bestudeert Houwink ten Cate ook de verwerking en de herinnering van volkerenmoorden. “Het gaat ons niet alleen om de genocides zelf, maar ook om de manier waarop latere generaties reflecteren op wat er is gebeurd.” Met andere woorden: daarbij gaat het niet zozeer om de spiegel van het verleden, als wel om de kijker – de officiële geschiedschrijving, de media, de publieke opinie. De waardering van ‘de kijker’ verschilt per genocide en ook nog eens per tijdperk. Zo was de Nederlandse bevolking pas in de jaren zestig de schuldgevoelens en de schaamte voorbij om uitvoerig in de kapotte spiegel van de Holocaust te turen. Laat? Misschien wel, maar het mag volgens Ten Cate bijzonder heten dat we de herinnering aan de jodenmoord überhaupt in ere houden. “Naoorlogse generaties zijn het vanzelfsprekend gaan vinden dat we ons genocides herinneren. Maar dat is het allerminst.” Zoals Houwink ten Cate in een recent interview zei: “Misschien is niet de shoah uniek, maar onze herinnering eraan.”

Want: de genocide uit de Tweede Wereldoorlog is de eerste die zich in ons collectieve geheugen heeft genesteld. “Je hoort nooit iemand over het uitmoorden van de Russische krijgsgevangenen, het wegsterven van de Inca’s en de Azteken of de rijke boeren in de Oekraïne rond 1930. Er zijn blijkbaar genocides die we ons willen herinneren en genocides die ons koud laten. Soms wordt een zwarte bladzijde aan het boek van de geschiedenis ingevoegd, soms rukken we deze uit.”

Hoe komt dat? Waarom herinneren wij ons de ene volkerenmoord wel en de andere niet?

“Volgens mij niet uit authentiek mededogen met de slachtoffers. Samenlevingen zijn net als schoolkinderen: ze onthouden alleen waar ze wat aan hebben. Als wij ons genocides herinneren, is het omdat we erop vooruit gaan. Welnu, ik denk dat er een verband bestaat tussen het geloof in de mensenrechten en de herinnering aan genocides. De universele mensenrechten zijn deels geformuleerd in reactie op de jodenvervolgingen, en ze vormen niet toevallig een naoorlogse uitvinding. Want wat bewijst de Holocaust? Dat het enige dat tussen ons en het einde van de beschaving staat, het respect voor de mensenrechten is. En tegelijkertijd dat die mensenrechten een heel krakkemikkig bolwerk vormen en dat het voor de staat een koud kunstje is om ze te vertrappen. Dus moeten ze worden verdedigd, want er komen hele grote brokken van als je dat vergeet. Kortom: we willen die genocide herinneren omdat we ons willen realiseren dat we die mensenrechten moeten verdedigen. En die mensenrechten zijn de moderne tien geboden. De oorspronkelijke Bijlbelse geboden zijn afgeschaft en stuk voor stuk verouderd. Behalve het ‘Gij zult niet doden’. Dat gebod leeft voort in de universele rechten van de mens.”

Ook het bestaan van het Centrum voor Holocaust en Genocide Studies hangt nauw samen met een diepgeworteld besef van het belang van de mensenrechten, meent Houwink ten Cate. Het Centrum bestaat immers grotendeels bij de gratie van subsidie van het rijk, en die geeft dat geld niet uit zuiver wetenschappelijke motieven. “Het politiek-morele gehalte van de thema’s die wij behandelen is heel hoog”, aldus Ten Cate. Niets op tegen, wat hem betreft. “Het centrum doet niet alleen aan academisch onderzoek en onderwijs, maar wil zich ook mengen in het publieke debat en educatie geven.”

Vooral onderwijs aan middelbare scholieren acht Houwink Ten Cate van belang. Want: “Woorden als verantwoordelijkheid, mensenrechten, solidariteit zijn abstract en moeilijk te begrijpen. Door voorbeelden te laten zien, kun je ze verduidelijken en kun je kinderen laten nadenken over hoe universeel de mensennrechten zijn en verwante dilemma’s. Je maakt het heel inzichtelijk als je een kind voorlegt: ‘Iemand zegt: ik sterf, word vermoord, ik heb hulp nodig.’ Wat doe je dan?'”

Wie is Johannes Houwink ten Cate?

‘Ik ben advocaat van de duivel’

Wat bezielt iemand om dagelijks de Holocaust en andere volkerenmoorden te bestuderen? Tenslotte zijn dit onderwerpen die menig historicus uit afgrijzen liever laat voor wat ze zijn. Wat trekt Johannes Houwink ten Cate dan zo? Vanwaar die fascinatie voor ‘een van de zwartste bladzijden uit onze geschiedenis’, zoals hij de jodenvervolging typeert? “Ik speel graag advocaat van de duivel”, zegt hij. “Ik kom op voor de zondebokken van de geschiedenis – mensen van wie ten onrechte wordt verwacht dat ze grote politieke rampen zoals de jodenvervolging hadden kunnen voorkomen.”

Een ‘flamboyante publicist’. Een ‘ervaren mediabespeler’. Zo wordt Johannes Houwink ten Cate getypeerd in het laatste overzicht van spraakmakende Nederlandse historici van het populaire Historisch Nieuwsblad. Houwink ten Cate kwam binnen op nummer 19, vlak onder prins Willem-Alexander en op ruime afstand van Hans Blom, de directeur van het NIOD die bij het grote publiek bekendheid verwierf met zijn dikke Srebrenica-rapport. “Onzin, maar vermakelijke onzin”, reageert Houwink ten Cate op de lijst. “Dat Blom op de eerste plaats zou eindigen had iedereen wel verwacht. En Willem-Alexander heeft inderdaad geschiedenis gestudeerd, dat kan niet worden ontkend. Maar ik? Ik ben gewoon een ambtenaar die wel eens een recensie schrijft.” En dan niet eens kritische recensies, want: “Ik schrijf alleen over boeken die ik zelf goed vind.”Johannes Houwink ten Cate werd in 1956 geboren als oudste van drie kinderen in een intellectueel gezin. Dat hij evenals zijn broer en zus ‘wat’ met letteren zou gaan doen, lag voor de hand: zijn vader was een wetenschapper op het gebied van de oude talen, zijn moeder was journalist. Hij groeide op in Amsterdam, waar hij op het Barlaeus-gymasium eindexamen deed. Dezelfde school waar de beroemde historicus Jacques Presser ooit les had gegeven, de auteur van Ondergang, het eerste wetenschappelijke werk over de Holocaust in Nederland. Toen Houwink ten Cate op het Barlaeus zat, was Presser er niet meer. Maar ‘op een bepaalde manier was hij nog wel aanwezig’: “Er werd veel over hem gesproken; er waren Presser-verhalen en Presser-anekdotes. En er was er een documentaire over Presser. Als je een jaar of zestien bent, wil je zo’n film best een keertje zien. Maar deze film werd jaarlijks vertoond, zeker drie jaar op rij. Ik werd ‘Presser-moe’ en ‘Presser-ziek en ik wilde ‘Presser-vrij’ zijn.”

Waarom bent u dan toch Geschiedenis gaan studeren? En dan nog wel in Utrecht?

“Ik had een hele leuke geschiedenisleraar: Douwe de Boer, de vader van toneelschrijver Lodewijk de Boer, een man die geweldig verhalen kon vertellen. Hij heeft mijn enthousiasme voor de geschiedenis gewekt. En ik wilde naar Utrecht, omdat ik bij H.W. von der Dunk wilde studeren.” Een gelukkige keuze, zo bleek. In Von der Dunk vond Houwink ten Cate een leermeester, die hem keer op keer interessante onderwerpen aandroeg. Zoals de verwevenheid van de buitenlandse politiek met het zakenleven in het vooroorlogse Nederland. Houwink ten Cate zou hierop in 1985 afstuderen en later op promoveren met zijn dissertatie ‘De mannen van de Daad en Duitsland, 1919-1939’.

Hierin pleit hij voor een herwaardering van de vooroorlogs premier Hendrik Colijn. Veel eerdere historici zagen in Colijn een slappeling, die te weinig had gedaan om Nederland te beschermen tegen een Duitse inval. Houwink ten Cate is het niet met hen eens. Hij keert zich bijvoorbeeld tegen Loe de Jong, die zo ver gaat om de schuld voor het uitbreken van de oorlog toe te schrijven aan de passieve houding van Colijn. Want, zo schrijft Houwink ten Cate: “Allereerst was Colijn veel minder passief dan wordt aangenomen. Vanaf 1936, drie jaar voordat Hitler tot de aanval besloot, bereidde hij het land voor op de volgens hem onvermijdelijke oorlog, die bij gebrek aan geallieerde steun ongetwijfeld verloren zou gaan. Maar de publieke opinie wilde daar niets van weten. Daardoor bleef hem niets anders over dan in het openbaar te voorspellen dat die oorlog niet zou komen. Er is een dubbele bodem: de Britten geloofden dat Duitsland geloofde dat er een geheime overeenkomst was en dat die Hitler van een aanval zou weerhouden. Hitler ging daar inderdaad van uit, maar geloofde dat de steun door zijn Blitzkrieg te laat zou komen. Dat het kunstje mislukte is niet de schuld van Colijn. Niemand had het er onder de gegeven omstandigheden beter van af kunnen brengen.”

Houwink ten Cate promoveerde pas op zijn 39e, in 1995. Dat kwam vooral doordat hij veel tijd stak in publicaties over de jodenvervolging. Zoals een studie waarin hij de beschuldiging van mensen als Jacques Presser bestrijdt dat de voorzitters van de Joodse Raad hun eigen hachje wilden redden en rijke en ontwikkelde joden hadden bevoordeeld boven de arme joden ‘met het sinaasappelkarretje.’

In een interview verklaarde Houwink Ten Cate: “Volgens mij heeft de Joodse Raad mensen beschermd die op een bepaalde manier een rol hebben gespeeld in het joodse openbare leven. Dat was ook de verpleegster, de doodgraver, de kok uit de ouweliedeninrichting. De opdracht die ik mezelf stel, is uit te leggen dat joodse collaboratie niet bestaat. Laakbare collaboratie veronderstelt opzet, dat mensen willens en wetens de Duitsers hielpen. De Joodse Raad heeft niet de Duitsers willen helpen. Ze heeft andere joden willen helpen’.” Een onderwerp dat hem – alweer – was aangeraden door Von der Dunk. Een onderwerp ook waarin hij na al die jaren zijn ‘Presser-moeheid’ en ‘Presser-ziekte’ van zich kon afschrijven. En een onderwerp dat veel meer zijn passie had dan de diplomatieke geschiedenis waar hij zich in zijn proefschrift mee had beziggehouden.

En vanwaar die passie voor de Holocaust? Is dat niet juist een onderwerp om zo ver mogelijk vandaan te blijven?!

Er zijn ook zaken waar ik zover mogelijk vandaan blijf. Ik heb nog nooit geschreven over wat zich in de concentratiekampen heeft afgespeeld en het zou me erg verbazen als ik dat ooit nog eens zal doen. Ik kan er over schrijven tot het moment dat de trein met gedeporteerden bij Nieuweschans de grens overgaat… Mijn interesse in de Holocaust hangt samen met een fascinatie voor het verschijnsel zondebok. Als historicus ben ik ‘advocaat van de duivel’ – of ik nu Colijn verdedig of het presidium van de Joodse Raad. Als er iets misgaat, dan denken de slachtoffers en de tijdgenoten al gauw dat er mensen zijn die gefaald hebben. Mensen van wie men ze heil verwachten, maar die dit niet gebracht hebben. Ik verzet me daartegen en laat zien dat die mensen zijn van vlees en bloed, met hele beperkte mogelijkheden. Ik leg geduldig uit dat je niet van hen mag verwachten dat ze grote politieke rampen zoals de inval in mei 1940 of de jodenvervolging kunnen afwenden.

Als het om zijn publicaties over de jodenvervolging gaat, wijkt de visie van Houwink ten Cate weinig af van die van zijn generatiegenoten onder de gezaghebbende geschiedschrijvers.

De eerste generatie was veelal joods, was sterk verbonden met het lot van iedereen die in de concentratiekampen was omgekomen en had de neiging om de uitvoering van de massamoord op de joden te beschouwen als – zoals Houwink ten Cate het in een recent interview uitdrukt – een soort Manhattanproject, de ontwikkeling van de atoombom. “Met een aanwijsbare groep daders, stuk voor stuk verschrikkelijk slechte sadisten.” In Nederland zijn Presser en De Jong de bekendste vertegenwoordigers van de eerste geschiedschrijvers die zich bezighielden met de Holocaust.

Latere generaties zien de shoah niet als de uitkomst van een demonisch plan, aldus Houwink ten Cate. Eerder als een soort Tsjernobyl: dat het ooit mis zou gaan, zat ingebakken in het systeem, in de Nazi-maatschappij. De kring van daders is veel groter, moeilijker af te bakenen en veel menselijker dan de eerste generatie ooit voor mogelijk had gehouden. “Eigentijdse historici willen zich ook aan de daders spiegelen en benadrukken daarom hun normaliteit.” Zo ook Houwink ten Cate zelf, bijvoorbeeld in zijn oratie ‘De naam van de misdaad en de persoon van de schrijftafelmoordenaar’ waarmee hij vorig jaar hoogleraar Holocaust en Genocide Studies werd. Hierin betoogt hij dat de verantwoordelijken voor Holocaust niet uitsluitend sadisten en psychopaten waren, maar juist ook ‘schrijftafelmoordenaars’: hoger opgeleiden, juristen, politieke wetenschappers en geesteswetenschappers zonder antisemitische haatgevoelens.

Waar het werk van Presser en De Jong grotendeels draait om de vraag wie goed was en wie fout in de oorlog, is het werk van latere generaties veel beschrijvender en verklarender van aard. Met de nummer één op de Nederlandse hitlijst van historici, Hans Blom, als bekendste vertegenwoordiger. In het werk van de huidige NIOD-directeur over de jodenvervolging staan vragen centraal als: hoe kan het dat in Nederland in verhouding tot andere landen zo veel joden zijn gedeporteerd? Dit komt volgens Blom vooral doordat Nederland zo’n geolied ambtelijk apparaat had, dat de bezetter doelmatig kon inzetten om joden te vervolgen. De goed/fout-vraag is voor hem van ondergeschikt belang.

Ook Houwink ten Cate behoort tot dezelfde school van beschrijvende en verklarende historici als zijn directe baas Hans Blom. Met een belangrijk verschil. Waar Blom (overigens ook in het Srebrenica-rapport!) voorzichtig is een moreel oordeel te vellen over de spelers op het historische toneel, heeft Houwink ten Cate hier geen enkele moeite mee. Eerder het tegendeel: “Iedere historicus is net zo’n product van de tijd waarin hij leeft als iedereen. Iedere tijd heeft zijn eigen normen en waarden, en dat vind je terug in de geschiedschrijving. Ook in het werk van Blom. Zo noemt hij de ambtenaren die aan de deportatie van de joden hebben meegewerkt ‘passief’ – dat is toch bepaald geen compliment!? Blom vindt het niet prettig als ik hem wijs op de waardeoordelen die hij velt. Ik vind daarentegen dat een historicus zich rekenschap moet geven van zijn subjectiviteit en eerlijk mag uitkomen voor zijn meningen.” Dit blijkt keer op keer. De ene keer neemt Houwink ten Cate het als ‘advocaat van de duivel’ op voor de zondebokken van de geschiedenis. De andere keer veroordeelt hij de grootheidswaanzin van de Hitlers, de Stalins en al die andere massamoordenaars: “Die pleit ik allerminst vrij; dat zijn de ware ‘schurken’ van de geschiedenis.”

Artikel voor Writers Block

Deel:

Geef een reactie