Yvo de Boer (VN, KPMG, GGGI): ‘Bestrijding van broeikaseffect levert altijd verliezers op’

Yvo de Boer (VN, KPMG, GGGI): ‘Bestrijding van broeikaseffect levert altijd verliezers op’

Voormalig secretaris-generaal van het VN-klimaatbureau UNFCCC Yvo de Boer vertrekt volgende week na vier jaar bij KPMG, waar hij hooggeplaatste adviseur was op het gebied van klimaatverandering en duurzaamheid. De Boer wordt hoofd van het Global Green Growth Institute in Seoul. “Ik wil duurzame groei bevorderen. Het bedrijfsleven speelt daarbij een essentiële rol, daar ben ik de afgelopen jaren wel achter gekomen.”

“New to twitter but an old hand at climate change”, staat er op de twitterpagina van Yvo de Boer, volgens zijn profiel ‘Special Global Advisor, Climate Change and Sustainability KPMG International’. Per 15 april moet de fervente twitteraar zijn functie-omschrijving veranderen – dan wordt hij hoofd van het Global Green Growth Institute (GGGI). Maar zijn belangstelling voor het onderwerp klimaatverandering zal hij behouden.

“Een oplossing voor de klimaatproblematiek is een soort loper”, licht hij zijn blijvende interesse toe. “Thuis heb ik een sleutel die in alle sloten past en waarmee ik tot alle ruimtes toegang kan krijgen. Als je een oplossing hebt om de opwarming van de aarde tegen te gaan, heb je ook zo’n soort sleutel in handen. Ga maar na. Door broeikasemissies tegen te gaan, ben je meestal tegelijkertijd bezig met verbetering van de lucht- en bodemkwaliteit, bevorder je ook de energie-efficiency, stroomlijn je bedrijfsprocessen en ben je technologische verbeteringen aan het doorvoeren. Als het je lukt om opwarming tegen te gaan, ga je ook overstromingen tegen, en vermijd je droogte en voedselschaarste. Met andere woorden: klimaatbeleid is een heel goed uitgangspunt om samenhangende milieuproblemen aan te pakken.”

En volgens De Boer is het best mogelijk verdere klimaatopwarming tegen te gaan. “Tachtig procent van de CO2-emissies is energiegerelateerd. Ik zou zeggen: op dit terrein kun je enorme klappers maken. Door energie te besparen en door over te stappen op duurzame energie. Ik vind ook dat veel landen sterker zouden kunnen leunen op kernenergie – dat is een omstreden standpunt, maar waarom zou een land als China niet zwaarder inzetten op kernenergie, als daarmee het verbruik van vervuilende kolen kan worden beperkt?”

De ‘klappers’ waar De Boer het over heeft kunnen vooral in ontwikkelingslanden worden gemaakt. “Dat was twintig, dertig jaar geleden al zo. Toen bleek uit rapporten van het IPCC dat wereldwijd de emissies van broeikasgassen met 20 tot 30 procent konden worden teruggedrongen door energie te besparen in de ontwikkelingslanden. Nota bene door maatregelen te nemen die zichzelf binnen twee à drie jaar zouden terugverdienen, doordat de energiekosten werden teruggedrongen. Die maatregelen zijn achterwege gebleven. Nu zijn we nog steeds aan het bakkeleien en onlangs is er weer een verschrikkelijk rapport van het IPCC verschenen waaruit blijkt dat de opwarming van de aarde maar doorzet.”

Thermometer

Hoe komt het dat het klimaatprobleem niet daadkrachtiger wordt aangepakt?

Aan het bedrijfsleven ligt het in elk geval niet, meent De Boer. Vijf à tien jaar geleden waren bedrijven nog erg reactief als het ging om Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en duurzaamheid. De afgelopen jaren zijn MVO en duurzaamheid echter langzaam maar zeker ‘mainstream’ geworden. Zeker als het gaat om de verslaggeving (waar een accountants- en advieskantoor als KPMG als geen ander zicht op heeft): de meeste grote bedrijven doen al lang en breed pogingen om integraal verslag te doen van hun prestaties op economisch, sociaal en ecologisch terrein en van hoe ontwikkelingen op die verschillende terreinen op elkaar inwerken.

Een verheugende ontwikkeling, aldus De Boer: “Zo’n integrale rapportage is als een thermometer die je in je bedrijf steekt om te kijken welke risico’s je loopt, wat er goed en slecht gaat en wat er moet gebeuren. Voor jezelf is dat belangrijk, maar ook voor andere partijen. Voor investeerders, bijvoorbeeld. Het verbaast me ook niet dat zij in toenemende mate interesse hebben in integrale rapportages – er is een toenemend inzicht dat zo’n rapportage iets zegt over de toekomstbestendigheid van een bedrijf.”

Tegelijkertijd is De Boer de eerste om toe te geven dat integrale rapportages aan alle kanten rammelen. “We hebben nog een lange weg te gaan. We leven nu nog in een situatie dat de waarde van een bedrijf voornamelijk wordt door het kapitaal dat het genereert voor de aandeelhouders. De financiële bijdrage van de BV Philips aan Nederland is redelijk in kaart gebracht, beter in elk geval dan de sociale bijdrage of de bijdrage op milieugebied. Maar zelfs een financieel verslag is onbetrouwbaar, al was het maar omdat het heel moeilijk is om een risicoanalyse te maken waarin rekening wordt gehouden met de milieueffecten. Enkele jaren geleden waren er overstromingen in Bangkok die de elektronica-industrie miljarden euro’s hebben gekost. Geen jaarverslag waarin daarmee van tevoren rekening werd gehouden. Dat is toch vreemd: we geven sloten geld uit aan brandverzekeringen terwijl er maar hoogstzelden een huis of bedrijf in de fik gaat. Maar we houden er zelden rekening mee dat we door een milieuramp kunnen worden getroffen, laat staan dat we de gevolgen daarvan proberen te analyseren.”

Hoe een goed integrale rapportage waarin zowel de P van profit als de P van People en de P van Planet goed tot zijn recht komt dan moet uit zien? “Ik zou het niet weten”, zegt De Boer. En: “Dat is een ontdekkingsreis.”

Bedrijven omarmen die ontdekkingsreis, voegt hij toe. Niet alleen als het gaat om ‘integraal rapporteren’, maar meer in het algemeen als het gaat om verduurzaming: “Ze zijn met duurzaamheid bezig omdat ze het zien als een manier om groei te bereiken, door nieuwe producten en diensten in de markt te brengen. Of ze zien het als een manier om efficiency te verbeteren door minder energie te verbruiken, minder afval te produceren, door productieprocessen te vereenvoudigen. Of ze willen verduurzamen in de hoop reputatieverlies te voorkomen of om hun reputatie te versterken. Alleen verduurzamen ze vaak niet uit angst dat ze concurrentienadeel zullen ondervinden.” Vaak is die schroom terecht, vindt De Boer: zolang fossiele brandstoffen door allerlei subsidies goedkoper zijn dan duurzame, zou het commerciële zelfmoord zijn om af te stappen van olie, gas en kolen.

Beloning Toegevoegde Waarde

Overheden zouden hier moeten inspringen en marktverstoringen op milieugebied tegengaan. “Zoals bedrijven ernaar streven te verduurzamen met oog voor hun eigen belang, zouden landen ernaar moeten streven synergie te bereiken tussen verduurzaming en verbetering van hun eigen concurrentiepositie.”

Dat gebeurt nu lang niet altijd. Het kán vaak ook niet, erkent hij. Verregaande wetgeving  om integrale rapportages af te dwingen zou volgens hem bijvoorbeeld onzinnig zijn. “Een sprong in het duister. We weten te weinig af van hoe zo’n rapportage eruit moet zien.” Eenzelfde bezwaar valt er aan te voeren tegen zijn idee om ‘Beloning Toegevoegde Waarde’ te heffen. “Een belastingstelsel waar iemand die maatschappelijke, economische of ecologische waarde toevoegt niet belast wordt maar juist beloond.” Alleen hoe zo’n stelsel er precies zou moeten uitzien, en of het kan worden ingevoerd?  Ook hier geldt: de kennis ontbreekt. “En ik weet het al helemaal niet. Ik ben als reclasseringsambtenaar opgeleid en kan nauwelijks tot tien tellen.”

Maar ook waar overheden wel voldoende kennis van zaken hebben, blijven milieumaatregelen achterwege. Kijk naar de gang van zaken rond het Europese handelssysteem voor CO2-emissierechten. Het gaat diplomatenzoon De Boer te ver om te zeggen dat het emissiehandelssysteem is mislukt. “Maar het is wel uitermate beperkt in zijn slagen.” Want: te weinig landen zijn onderdeel van het systeem en de prijzen liggen veel te laag omdat de emissierechten zo gul zijn uitgedeeld.” Het blijkt uiterst moeizaam voor overheden om dit soort marktfalen te corrigeren. In zekere zin is de rolverdeling tussen overheid en bedrijfsleven zoals die in het verleden bestond omgekeerd: toen was het de overheid die aandrong op duurzaamheid en dit afdwong bij ondernemingen. Nu willen bedrijven maar al te graag, terwijl de overheid afwacht en op zoek lijkt naar een nieuwe rol. Zo blijft er een patstelling bestaan, met bedrijven die wel verder willen verduurzamen, maar het niet doen omdat de politiek het laat afweten in haar rol als ‘marktmeester’.

Verschrikkelijke conferentie 

Idealiter zouden overheden gezamenlijk tot een ‘level playing field’ op milieugebied moeten komen voor het bedrijfsleven – elk land eenzelfde ecotax, bijvoorbeeld, zonder dat het ene land aantrekkelijker is voor vervuilende bedrijven dan het andere, “maar dat zit er gewoonweg niet in”, aldus de Boer. “Een ‘level playing field’ lijkt me een illusie. Ik denk dat er nauwelijks terreinen zijn waarop je volledige harmonisatie kunt afdwingen. Zeker niet als je met 180 landen om de tafel zit, zoals bij internationale klimaatconferenties het geval is.” De Boer brengt de klimaatconferentie in Kopenhagen waar hij in 2009 namens de VN als onderhandelaar optrad maar weer eens in herinnering. ‘Verschrikkelijk’,  waren de stroperige onderhandelingen volgens hem.

Toch is De Boer niet onverdeeld pessimistisch. “Ik denk wel dat je een gevoel van billijkheid kunt creëren. Van daaruit kun je stapje voor stapje verbeteringen tot stand brengen. “Stel je maakt het jezelf gemakkelijk en stuurt 176 landen naar huis en besluit maar met 4 landen verder te onderhandelen: Amerika, Mali, Tuvalu en Saoedi-Arabië. Amerika is rijk en wil rijk blijven. Mali is arm en wil rijker worden. Tuvalu ligt net niet onder de zee spiegel en wil dat zo houden. Saoedi-Arabië is rijk maar alleen dankzij de vele olievoorraden. Hoe ga je met die landen, met zulke uiteenlopende belangen, ooit komen tot een gezamenlijk besluit om de uitstoot van broeikasgassen te beperken? Dat is ingewikkeld, zeker als je iedereen bij de oplossing wilt betrekken. Maar Amerika zou Tuvalu kunnen beloven om emissies te reduceren in ruil voor de bouw van dijken. De rijke landen zouden Mali kunnen helpen om de landbouw te verduurzamen. Saoedi-Arabië zou kunnen worden gestimuleerd om het vloeibaar gas dat het land heeft te exploiteren en om de olie in het land eerder aan te wenden voor de productie van plastic dan voor brandstof.”

Let wel: “Niet iedereen wint bij dit soort onderhandelingen. Ik denk niet dat het mogelijk is bij verduurzaming altijd met oplossingen te komen waarbij iedereen erop vooruit gaat. Als we ernst willen maken van de bestrijding van de klimaatproblemen, zal menige kolenboer er onder lijden. Dat is niet anders. Hij zal zijn bedrijfsmodel moeten aanpassen en andere dingen gaan doen. Overigens: de levensduur van een bedrijf in de VS is tegenwoordig slechts 16 jaar. Het is dus helemaal niet zo ongewoon dat bedrijven een transitie doormaken. Ook Shell zal over 25 jaar een heel ander type bedrijf zijn.”

Oude kaas

De overstap van De Boer van KPMG naar het Global Green Growth Institute (GGGI) in Seoul is mede ingegeven door zijn overtuiging dat overheden meer moeten doen om voorwaarden te scheppen voor verduurzaming. “Ik heb de overstap gemaakt van de VN naar het bedrijfsleven gemaakt omdat ik dacht dat daar veel van de oplossingen liggen voor allerlei milieuproblemen. Nu denk ik dat het bedrijfsleven toch te beperkt is in zijn mogelijkheden. Of liever gezegd dat overheden sterker moet optreden.” En andere redenen om KPMG te verlaten, zoals de recente betrokkenheid van de firma bij fraude bij Boskalis en SBM? “Nee, dat waren incidenten. Eerder speelt mee dat ik gewend ben na vier jaar van werkgever te veranderen. Ik ben net een oude kaas, die je van tijd tot tijd moet omdraaien om de kwaliteit te bevorderen.”

Het GGGI is een instituut dat is opgericht op initiatief van de Zuid-Koreaanse regering, gesteund door 19 andere landen die de handen ineen hebben geslagen om duurzame groei te bevorderen (Nederland zit er overigens niet bij). Eind vorig jaar kreeg het instituut een waarnemersstatus bij de VN-klimaatonderhandelingen. Dit betekent dat het GGGI kan meepraten over internationaal duurzaamheidsbeleid. Rijke landen die deelnemen aan het instituut betalen jaarlijks 5 miljoen dollar aan contributie. Daardoor is er jaarlijks ongeveer 50 miljoen dollar beschikbaar voor projecten. Vooral in ontwikkelingslanden hoopt het GGGI duurzame groei te stimuleren. “We helpen landen macro-economische analyses te maken hoe de economie kan vergroenen, vertalen dat naar beleid op sectorniveau en dat weer in concrete programma’s en projecten.” De Boer wil dat het GGGI zich meer dan in het verleden bezig houdt met die uitvoering: “Waar het instituut zich in het verleden sterk bezig hield met identificeren van kansen voor groene groei, wil ik dat het accent nu meer komt op het implementeren door projecten op te tuigen en financiers uit zowel private als publieke hoek bij elkaar te brengen.” De komende vier jaar wil de Boer hier een bijdrage aan leveren.

Een belangrijke functie van het GGGI is om fondsen te werven voor concrete projecten bij bijvoorbeeld de Aziatische ontwikkelingsbank en het internationale klimaatfonds. Soms kan het GGGI bedrijven in contact brengen met financiers. Het hangt er maar net van af waar behoefte aan is. “We zijn nu bijvoorbeeld bezig met een project waarbij de Verenigde Arabische Emiraten zijn betrokken, niet bepaald een land dat bij ons hoeft aan te kloppen omdat het geld nodig heeft. Maar wij kunnen wel kennis bieden over hoe het land zuiniger met water en energie kan omspringen: veel waterleidingen zijn lek, mensen hebben enorme stortbakken boven hun WC – wij kunnen ze besparingsmogelijkheden aanreiken. En ze zetten zout water om in zoet water – wij kunnen ze leren hoe je brak water kunt gebruiken, wat veel minder energie kost. En ten slotte kunnen we erop aandringen dat duurzame energie wordt gebruikt om zoet water te winnen.”

Hoe dan ook, ook hier geldt dat bedrijfsleven bij de totstandkoming van duurzame projecten ‘een essentiële rol’ speelt, die alleen tot volle wasdom kan komen als de overheid van het land goed meewerkt en bedrijven en burgers stimuleert om energie te besparen en te verduurzamen. “Ik geloof in de combinatie van die twee: bedrijven en overheden moeten samen verdere verduurzaming tot stand brengen.”

I.s.m. Henry Tjoe Nij

Foto: flickr.com/photos/worldeconomicforum/3488853944

Deel:

Geef een reactie