Onnavolgbaar (Over Cyrille Offermans)

Onnavolgbaar (Over Cyrille Offermans)

Ik heb ooit een tijdschriftenuitgever gekend die vond dat alles en iedereen concurreerde met zijn uitgaven. Tenslotte konden mensen al hun tijd aan zijn tijdschriften besteden, en was elke seconde dat ze met wat anders bezig waren een vorm van broodroof.

Mijn concurrentieperceptie is wat minder absoluut. Succesvolle kunstenaars, sportsterren en leiders mogen op mijn bewondering rekenen. Een bewondering zonder bijbedoelingen: ik geniet van hun werk en gun ze hun succes. Ik zie ze eenvoudigweg niet als concurrenten; het is alsof ze zich in een parallelle wereld bewegen, waar andere wetten gelden. Ik heb niet de indruk dat ze beslag leggen op de tijd mijn potentiële lezers.

Enige ‘jalousie de métier’ is mij daarentegen niet vreemd. Daarin lijk ik op singer-songwriter Loudon Wainwright, die als hem gevraagd wordt wat hij van Bob Dylan, Bruce Springsteen of een andere collegamuzikant vindt, steevast antwoordt: ‘die haat ik’. Niet omdat hij de artiest in kwestie slecht vindt, maar omdat hij in hem een concurrent ziet, een concurrent die bovendien veel meer succes heeft dan hij.

Al strekt mijn haat – ‘jaloezie’ is denk ik een beter woord – zich alleen uit tot directe concurrenten. Dat wil zeggen: mensen die ook her en der wat publiceren. Mensen met wie ik mij meten kan. Als zij een succesje boeken (artikel hier, promotie daar), trekt er even een scheut van jaloezie door me heen. Niet zo’n fraai trekje, ik geef het toe. Aan de andere kant: het zet me er ook toe aan nog beter mijn best te doen en de concurrentie te overtreffen. Jaloezie is bij mij de drijvende kracht achter menige prestatie.

Maar anders dan bij Loudon Wainwright blijft de jaloezie in mijn geval achterwege als het gaat om schrijvers aan wie ik toch niet kan tippen. De gedachte dat ik met hen zou kunnen concurreren komt niet eens bij mij op; ik ben één en al bewondering als ik hun werk lees. Misschien moet ik ook niet al te vaak werk van dit soort grootmeesters lezen. Het zet me niet aan tot betere prestaties in elk geval, het houdt me alleen van mijn werk af. Misschien dat ik er wat van leer, maar zelfs dat betwijfel ik. Leren gaat stapje voor stapje, dit zou een grote sprong vereisen. De afstand is te groot.

Zo bedacht ik me na lezing van twee recente boeken van Cyrille Offermans, in de reeks privé-domein van de Arbeiderspers, Een iets beschuttere plek misschien en Midden in het onbewoonbare. Twee dikke ‘journaals’ (zo noemt hij het) met dagboekachtige notities afgewisseld met langere beschouwingen. Om een of andere reden is Offermans volgens mij niet echt een bekende schrijver – Omdat hij niet in de Randstad woont? Omdat hij niet in NRC of de Volkskrant publiceert? Omdat hij niet om de haverklap in talkshows verschijnt? – maar dat is onverdiend, want zijn werk is geweldig. Origineel, fris, toegankelijk en diepgravend tegelijk. In één woord: onnavolgbaar.

Lees maar wat hij schrijft over ‘gutmensch en goede mens’ (uit Midden in het onbewoonbare, p 281 van mijn editie):

“De gutmensch heeft het beste voor met de wereld, hij komt op voor het milieu en de dieren, voor de zwakken, de vluchtelingen en de armen in de derde wereld, maar speelt altijd een dubbelspel. Zijn goedheid is goedkoop, politieke pose, uiterlijke schijn, aangezien hij zelf tot de elite behoort kost zijn morele superioriteit hem niets. Hij woont in een wijk waar hij nooit een allochtoon of vluchteling tegenkomt, hij koopt onbespoten groente en artisanale kaassoorten op een exquise markt in Oud-Zuid die voor zijn stadgenoten in Oud-West domweg onbetaalbaar zijn.

Zo kan de gutmensch in één alinea volledig van gedaante veranderen: als mikpunt van hoon en spot in rechts-extremistische propaganda verdient hij bescherming, als modieuze consument van exclusieve alternatieve producten is zijn twijfelachtige status in de ogen van de minderbedeelden ook wel begrijpelijk. Zeker als zijn ecologisch verantwoorde levensstijl iets demonstratiefs krijgt, wordt hij net zo onuitstaanbaar als de rijke patser oude stijl die spreekt met een hete aardappel in de keel. Zijn goedheid wordt een statussymbool dat afgunst en wraaklust oproept. Maar ze zorgt ook voor een verblinding bij de wraaklustigen: die kunnen zich niet eens meer voorstellen dat er ook een goedheid zonder bijbedoelingen kan bestaan, een anonieme filantropie, een stille, onspectaculaire goedheid, een goedheid van het kleine, opmonterende gebaar.”

Beeld: Zelfgebakken met Dall-E 3

Deel:

Geef een reactie