Verantwoord ondernemen: het opportunisme voorbij

Van oudsher is ondernemen in de ogen van veel filosofen een zelfzuchtige bezigheid. In hun ogen wordt een ondernemer gedreven door hebzucht en opportunisme. Nog altijd is het beeld van ondernemingen als kille geldmachines wijdverspreid. Een karikatuur, die steeds minder met de werkelijkheid van doen heeft. Zelfs zogeheten Angelsaksische ondernemingen voldoen niet meer aan dit beeld.

“Mensen worden egoïstisch en materialistisch”, citeert Filosofie Magazine van juni 2001 het boek ‘The Invidualized Society’ van de Pools-Engelse socioloog Zygmunt Bauman. Volgens hem is egoïsme en materialisme de enige ‘rationele reactie’ op de toenemende macht van ‘het kapitaal’, ‘de globalisering’ en de ‘markt’ die het voor het zeggen heeft. En wie met geld zaait, oogst een samenleving met calculerende burgers: naarmate de ondernemingen succesvoller zijn, hoe verder de ‘economische normen en waarden’ om zich heen grijpen.

Het beeld van de ondernemer als egoïst, gedreven door eigenbelang en geldelijk gewin, gaat zeker terug tot het begin van de Industriële Revolutie. Het komt voor in de denkbeelden van de grondlegger van de klassieke economie, Adam Smith en duikt op in het werk van latere liberale economen annex filosofen zoals de utilitarist Jeremy Bentham en keert terug bij diverse schrijvers van recentere datum.

Let wel: veel auteurs veroordelen de mores van de zakenman, maar voor sommigen is geld (of liever gezegd hebzucht) allerminst de bron van alle kwaad. Integendeel, al bij Adam Smith staat de gedachte centraal dat hebzucht de bron is van de welvaart van een land. Zij het dat in het marktdenken van Smith de hebzucht zuiver economische trekken moet hebben – hij geeft alleen hoog op van de hebzucht die ondernemers ertoe drijft de concurrentieslag aan te gaan met andere ondernemers en te dingen naar de gunst van de afnemer. Want alleen dat leidt tot welvaartscreatie – in tegenstelling tot allerlei concurrentievervalsende activiteiten zoals monopolievorming en prijsmanipulatie. Een nuancering die niet tot alle critici van het zakenleven is doorgedrongen. Vaak wordt de nijvere, handeldrijvende ‘homo economicus’ van Adam Smith gezien als een keiharde zakenman. De ondernemer als boeman, die nog het meest weg heeft van de gewetenloze, borstklopperige ‘corporate raider’ en beurshandelaar Gordon Gekko in de bekende film Wall Street van Oliver Stone. Gekko – een exponent van de materialistische Reagan-years – deinst niet terug voor koersmanipulatie, handel met voorkennis en massa-ontslagen bij de bedrijven die hij heeft opgekocht. Want: “Greed is good”, zoals zijn lijfspreuk luidt.

Money making machine

In hoeverre is het idee van ondernemen als zelfzuchtige bezigheid terecht? En moet het egoïsme van de ondernemer worden verheerlijkt – bijvoorbeeld omdat het bevorderlijk is voor de welvaart, en eigenbelang en algemeen belang dus samenvallen? Of moet de zakenman juist worden veroordeeld voor zijn hebzucht? En zo ja, waarom eigenlijk? Op ethische en morele gronden (egoïsme is slecht, punt – discussie gesloten)? Of om meer utilitaire redenen – omdat het egoïsme van de ondernemer leidt tot een algehele verharding van de maatschappij, bijvoorbeeld, of omdat het schadelijk is voor het milieu?

Dit soort vragen komt ruimschoots aan bod in het huidige denken over het bedrijfsleven. Hierin zijn twee dominante modellen te onderscheiden, het Angelsaksische en het Rijnlandse model. Elk biedt een eigen visie op de aard van het ondernemen en de rol die een onderneming speelt dan wel dient te spelen. (Beschrijving en norm lopen, zoals zo vaak, door elkaar). Niet alle typen ondernemingen komen in de twee modellen aan bod – Japanse en ‘Latijnse’ bedrijven kunnen bijvoorbeeld slechts zeer ten dele in een Angelsaksisch of Rijnlands keurslijf worden geperst – maar de meeste Nederlandse bedrijven kunnen zichzelf wel herkennen in één van beide modellen.

Het eerste, het Angelsaksische model, gaat ervan uit dat een bedrijf een ‘money making machine’ is voor zijn eigenaars. Bij grote, beursgenoteerde ondernemingen heeft de directie als voornaamste taak de financiële belangen van de aandeelhouders te behartigen, die het kapitaal voorschieten waarmee de onderneming een zo hoog mogelijke winst moet genereren.

Het is maar een kleine stap van de denkbeelden van Smith naar het Angelsaksische model. Het belangrijkste verschil is dat er in het Angelsaksische model een duidelijke scheiding is aangebracht tussen leiding en eigendom. De ondernemer streeft hierdoor niet zozeer zijn eigen belang na als dat van de aandeelhouders – al zal zijn eigen belang vaak samenvallen met dat van de aandeelhouders, zeker als de bestuurdersbeloning resultaatafhankelijk is. En voor de bedrijfsleiding geldt: ‘greed is good’ voorzover die ‘greed’ tenminste tot het zakendoen blijft beperkt en in dienst staat van de ‘shareholders’. Van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen zijn Shell en Unilever van oudsher het meest Angelsaksisch getint.

Tegenover het Angelsaksische model wordt het Rijnlandse model geplaatst, dat veel verder af staat van de klassieke denkbeelden over het ondernemerschap en eerder voortkomt uit het socialisme en het christendom (vooral het protestantisme) dan het liberalisme. In het Rijnlandse, in Nederland gangbare, denken staat de aandeelhouder allerminst centraal. De onderneming wordt gezien als een knooppunt van allerlei belanghebbenden ofwel ‘stakeholders’ – niet alleen de shareholders, maar ook de werknemers, de omwonenden van een bedrijf, het milieu en de politiek. Aan de leiding van een onderneming de taak om balans te zoeken tussen alle bij het bedrijf betrokken partijen.

Het streven naar eigen belang of het belang van de aandeelhouder is in het Rijnlandse model niet uit den boze. Maar het geldt alleen als wenselijk indien rekening wordt gehouden met het belang van de andere stakeholders – of, sterker nog, als hun belang ook is gediend bij het belang van de ondernemingsleiding of aandeelhouder.

 

Het Angelsaksische versus het Rijnlandse ondernemingsmodel
Angelsaksische model Rijnlandse model
individueel succes lange-termijnsucces
geringe staatsbemoeienis actieve rol overheid
winst op korte termijn consensus en inspraak
financiering via de beurs financiering via banken en familie

Bron: Patronen van verantwoordelijkheid, Henk van Luijk en Arnold Schilder

Terreur en paniek

Het beeld van de ondernemer als egoïst en de onderneming als kille geldmachine heeft vooral betrekking op Angelsaksische bedrijven. Een beeld dat steeds minder raakvlakken heeft met de werkelijkheid. Want zowel de Angelsaksische als de Rijnlandse onderneming ontwikkelt zich, zegt prof. dr. Arnold Schilder RA, lid van de directie van de Nederlandsche Bank en hoogleraar accountantscontrole aan de Universiteit van Amsterdam. “Je kunt niet zeggen dat er een trend is richting Angelsaksisch of juist richting Rijnlands. Wel dat de twee typen ondernemingen kenmerken van elkaar overnemen.” Kort samengevat: de Rijnlandse onderneming wordt hoe langer hoe opener, de Angelsaksische krijgt meer oog voor de lange termijn en richt zich steeds meer op andere partijen dan alleen de aandeelhouders.

De traditionele geslotenheid van de Rijnlandse onderneming hangt nauw samen met de financieringswijze, legt Schilder uit. Van oudsher zijn ondernemingen grotendeels in handen van banken, families of – via kruisparticipaties – andere ondernemingen. De Rijnlandse onderneming heeft met deze kapitaalverschaffers een langdurige vertrouwensband en legt vooral aan hen verantwoording af. Er is weinig behoefte aan openbaarheid tegenover andere partijen, zeker niet tegenover anonieme aandeelhouders.

Deze geslotenheid lijkt te verdwijnen. In Nederland publiceren bijvoorbeeld steeds meer ondernemingen de hoogte van de beloning van bestuurders, een typische Angelsaksische service aan de aandeelhouders. Ook ziet het er naar uit dat de Nederlandse regelgeving voor de benoeming van commissarissen gaat veranderen. Onlangs zijn werkgevers en werknemers in de SER overeengekomen dat aandeelhouders en werknemers meer invloed moeten krijgen bij de aanstelling van nieuwe commissarissen. Opnieuw een teken dat Rijnlandse ondernemingen opener worden, zegt Schilder. “Zij zijn bezig zich uit te leggen aan een breed publiek.”

In de Angelsaksische onderneming loopt de financiering veel vaker via de beurs. Met als gevolg een neiging om zich over te geven aan opportunistisch gedrag onder invloed van wat wel de ’terreur van de kwartaalcijfers’ wordt genoemd. “Als je je op de openbare markt begeeft, moet je die markt regelmatig verfrissen en verversen met nieuws. En krijg je te maken met paniekerige reacties van aandeelhouders.”

Maar de korte-termijngerichtheid van de Angelsaksische onderneming verliest terrein aan een typisch Rijnlandse verziendheid. Bij een sterk Angelsaksisch geaarde onderneming als Shell voorop, althans het Shell dat nog de schrik in de benen heeft van de kopersstakingen die in het midden van de jaren negentig uitbraken naar aanleiding van het plan om het olieplatform Brent-Spar af te zinken. “Shell is tot het inzicht gekomen dat het afhankelijk is van de hele samenleving, wil het bedrijf tenminste over twintig, dertig jaar nog bestaan. Het bedrijf vindt dat het toestemming heeft om te ondernemen – een ‘license to operate’ – van allerlei partijen, en wil door allemaal als ‘goede zakenpartner’ worden gezien.” Shell probeert hier onder andere gehoor aan te geven met verregaande gedragscodes op het gebied van de mensenrechten, milieu, steekpenningen. Als enige Nederlandse onderneming geeft Shell bovendien een externe rapportage over de naleving van die gedragscodes.

Zo dringt het Rijnlandse ‘stakeholder-denken’ de Angelsaksische ondernemingen binnen. Dit is niet per se in strijd met het ‘shareholder-denken’, aangezien het aandeelhouders aanspreekt die verder kijken dan de financiële waan van de dag. En die aandeelhouders zijn er volop, stelt Schilder. “De schakering onder aandeelhouders is even breed als de maatschappij zelf.” Een maatschappij die volgens hem steeds sterker ‘waardengeoriënteerd’ is. “Je ziet dat aan studenten, die minder gefixeerd op geld en carrière zijn dan een jaar of tien geleden. Je ziet het aan het wijdverbreide streven naar een balans tussen werk en privé. Je ziet het aan de populariteit van maatschappelijk betrokken ondernemingen op arbeidsmarkt. Er wordt wel eens gezegd dat de onderneming de functie van de kerk heeft overgenomen. Dat kan alleen als een onderneming ook duurzame waarden biedt.”

Egoïsme nieuwe stijl

Toenemende openheid bij de Rijnlandse onderneming en een opkomst van het ‘stakeholder-denken’ bij de Angelsaksische onderneming wijzen beide één kant op: richting verantwoord ondernemen. Dat wil zeggen: ondernemen met aandacht voor zowel de aandeelhouders met hun financiële eisen als voor het milieu en allerlei andere bij de onderneming betrokken partijen – voor ‘Profit, Planet en People’, zoals het heet in het jargon van het verantwoord ondernemen. Bij Rijnlandse bedrijven krijgt verantwoord ondernemen meer aandacht nu het voor bestuurders steeds moeilijker wordt achter gesloten deuren belangrijke besluiten te nemen. In het Angelsaksische model leidt het toenemende belang van allerlei ‘stakeholders’ en de sterkere lange-termijngerichtheid eveneens tot verantwoord ondernemerschap.

Misschien dat bij dit alles enig verkapt egoïsme meespeelt, zeker bij Angelsaksische ondernemingen met een sterk financiële gedrevenheid. Zij het een egoïsme dat nog maar weinig gemeen heeft met het opportunisme van dat de ondernemer zo lang is aangewreven. Eerder is er sprake van welbegrepen eigenbelang: “Het is op lange termijn vooral je maatschappelijke reputatie die je vermogen bepaalt om zaken te doen, om klanten aan je te binden en om goede nieuwe mensen binnen te halen”, aldus Ahold-topman Cees van der Hoeven in het Financieele Dagblad.

Op het eerste gezicht is er misschien niets tegen op dit welbegrepen eigenbelang. Edele daden kunnen tenslotte best voortkomen uit mindere edele motieven. Toch is het de vraag hoe goed dit egoïsme nieuwe stijl zich verdraagt met het verantwoord ondernemen. Dreigt er geen gevaar dat ondernemingen in oude zonden vervallen als consumenten en andere partijen zich minder kritisch opstellen? Wat als zich een tweede Brent Spar aandient, en dit aan de aandacht van Greenpeace ontsnapt? Zal Shell het olieplatform dan stiekem afzinken? Wat als consumenten tijdens een recessie massaal goedkopere artikelen willen hebben? Zal Levi’s dan de verleiding kunnen weerstaan om kinderen in Derde Wereld-landen voor een hongerloontje aan het werk te zetten?

Ligt het eigenlijk niet voor de hand om dit gevaar te beperken, en langs de weg van scherpere wet- en regelgeving verantwoord ondernemen af te dwingen? Nee, meent Leo Faasse, als secretaris van de Commissie Arbeidsmarktvraagstukken van de SER betrokken bij het SER-advies ‘De winst van waarden’. De SER erkent volgens Faasse dat ‘er een lange weg te gaan is’ als het gaat om verantwoord ondernemen en dat er ‘altijd free-riders zullen zijn’ die zich niet aan gangbare normen houden en voor wie het ‘korte-termijngewin’ voorop staat?. Echter: “Regelgeving is vaak contra-productief. Verantwoordelijkheden moeten op een zo laag mogelijk niveau in de samenleving worden gelegd.” Faasse is optimistisch. Verantwoord ondernemen is in zijn ogen geen ‘conjunctureel gegeven’, maar een ‘overlevingsstrategie’ voor veel ondernemingen.

Niet iedereen is dezelfde mening toegedaan. Gematigder geluiden zijn er ook. De bekende filosoof en oud-hoogleraar bedrijfsethiek Henk van Luijk neemt bijvoorbeeld een middenpositie in. Hij heeft herhaaldelijk gepleit voor een overheid die ‘zelfstandig en actief’ verantwoord ondernemen bevordert. Hoe? Door verspreiding van kennis over het onderwerp te stimuleren – bijvoorbeeld door een Rijks Instituut voor Maatschappelijk Ondernemen te financieren. Ook zou Van Luijk graag een staatssecretaris Verantwoord Ondernemen zien, schrijft hij onlangs in Het Financieele Dagblad. “En wat moet die man of vrouw dan doen? Vanuit een solide visie lijnen uitzetten, doelstellingen formuleren, en moedige keuzen maken, over exportkredietverzekeringen bijvoorbeeld, over de toekomst van de intensieve veehouderij, over de verantwoordelijkheden van commissarissen.”

Veel critici vinden dat de overheid nog verder moet gaan. Tot in de Tweede Kamer toe zijn er partijen die vinden dat er een wettelijke rapportageplicht moet komen, er is zelfs een wetsontwerp om ondernemingen te verplichten zich te laten toetsen op hun maatschappelijke prestaties. Inderdaad: nog een lange weg te gaan.

Artikel voor Filosofie Magazine

Deel:

Geef een reactie