Studentiteiten… (Groentjes en ontgroeners)

Een borrelclub met licht fascistoïde neigingen – waarom zou ik me daar bij aansluiten?, dacht ik als student over het corps. Niemand heeft me ook ooit kunnen uitleggen waarom ik lid zou moeten worden. “Ach, de wet van de grote getallen gaat altijd op”, verklaarde een kennis van me die overstag was gegaan. Ook hij had zijn bedenkingen. (Zoals zo veel corpsballen. Alleen bij hún dispuut gaat het er nooit corporaal aan toe, dat zijn altijd de andere.) Maar, zei hij: “Als er zo veel mensen lid zijn, dan zitten er altijd wel een paar aardige tussen.” Terwijl als het om ‘de grote getallen’ gaat, je natuurlijk net zo goed lid kon worden van de KNVB met zijn één miljoen leden, ook al hou je niet van voetbal.

Onlangs overkwam mij echter iets vreemds. Ik werd door weemoed overvallen toen een schuchtere jongen mij vroeg of ik een petitie wilde ondertekenen voor behoud van de duiven in Amsterdam. En toen ik zag hoe twee jongens in driedelige pak ’s ochtends vroeg verveeld een groepje jongens kniebuigingen liet doen, kon ik mijn glimlach niet onderdrukken. Toen ik ook nog hoorde van een jongen en meisje die koffiemelk moesten drinken omdat ze hadden gekust tijdens het ‘zooien’, bij een ‘dies’ of ‘insmijt’ of andersoortig corporaal samenzijn – toen kreeg ik het zelfs warm van binnen: ach ja, dat was in mijn tijd ook al geen ‘mos’.

Vanwaar die plotselinge sympathie? Ik dacht het antwoord te hebben gevonden in een interview met de filosoof Roger Scruton. Hij beklaagt zich erover dat de ‘rites de passage’ in onze maatschappij vrijwel zijn verdwenen, ‘het fenomeen dat je via riten markeert dat je de ene levensfase achter je laat en doorgaat naar een volgende’. Bijvoorbeeld door te trouwen. Tegenwoordig kun je zomaar ‘een partner hebben en een kind, maar dat is geen permanente verandering meer’, aldus Scruton. “Je kunt altijd nog terug, terug naar de speeltuin waar je ooit was.” Daar zit wel wat in. Zoals ik in mijn studententijd een hekel had aan corpsballen en hun gelal, heb ik de laatste jaren een allergie ontwikkeld voor mensen (mannen vooral) met een ‘Peter Pan’-complex of hoe dat heet – die hun maatschappelijke verantwoordelijkheden uit de weg gaan, zich vastklampen aan een geïdealiseerde, lang vervlogen jeugd en de kunst van het uitstellen en niet kiezen tot in de finesses beheersen. Weg ermee!

Het corps is natuurlijk een en al ‘rites de passage’, waar je in korte tijd de anders zo lange weg van jongen tot man, van groentje tot ontgroener kunt afleggen. En dat heeft toch wel wat, dacht ik, toen ik onlangs twee corpsballen hoorde praten over een ‘fuut’ die zich bij hun dispuut had aangemeld. “Een goeie vent”, vond de ene. “Zeker”, beaamde de ander. “Een goeie pik.” (Bij het corps moet je in twee zaken uitblinken: anderen afkraken en anderen naar de mond praten). Zo wisselden ze enige tijd complimenten uit. Totdat er een stilte viel. “Maar ja…” zei de ene bal. “Het is geen persoonlijkheid, hè.” “Neuhhhh… het is geen persoonlijkheid.” En zo besloten ze eensgezind de ‘feut’ af te wijzen.

Weer stroomde ik vol warmte. Vanwege dit fraaie staaltje ‘rite de passage’? Of toch niet? Misschien dat ík me wel vastklamp aan een geïdealiseerde, lang vervlogen jeugd – een jeugd waarin de wereld me achteraf eenvoudiger en vriendelijker leek, en waarin nog duidelijk was wie je vrienden waren (non-corpsballen) en wie je vijanden (corpsballen). Ik ben veranderd, de wereld om me heen ook, het corps niet. En wellicht dat als een vroegere vijand in de loop van de tijd hetzelfde blijft, je hem vanzelf gaat liefhebben.

Deel:

Geef een reactie