Het fusie- en overnamevirus

De kranten stonden er de laatste tijd vol van. Fusies en overnames onder grote, beursgenoteerde bedrijven lopen vaak op een teleurstelling uit.

Dat was natuurlijk al bekend, maar is nu nog eens wetenschappelijk aangetoond door een aantal onderzoekers, onder wie de ‘fusieprofessor’ Hans Schenk (Erasmus/KUB). In eerste instantie reageert de beurs positief op een overname. Nog geen half jaar later slaat de stemming om. De koers gaat dalen en na anderhalf jaar is alle koerswinst verdampt. Na drie jaar is de koers met gemiddeld 12 procent gedaald. Ook als wordt gekeken naar bedrijfsresultaten stemt het beeld niet vrolijk. Bij 70 procent van alle overnames wordt geld verspild, 15 procent loopt zelfs uit op een ramp en slechts 15 procent is een succes.

De uitkomsten van het onderzoekt zijn des te saillanter, nu er een fusiegolf door het bedrijfsleven rolt. Nederlandse ondernemingen stevenen dit jaar bijvoorbeeld af op een recordbedrag aan overnames van Amerikaanse ondernemingen. Neem verzekeraar Aegon (20 miljard gulden voor Transamerica), voedingsbedrijf Numico (5,4 miljard gulden voor General Nutrition) en financieel concern Fortis (5,3 miljard gulden voor American Bankers).

Waarom al deze fusie- en overnamedrift? Ondernemingen hoeven toch niet het overnamepad op? Waarom dan toch activiteiten ontplooien waarvan ze van te voren kunnen vermoeden dat de faalkans groot is? Het werkelijke geheim achter veel acquisities is niets meer en niets minder dan ‘onzekerheid’, aldus Schenk c.s.. Die onzekerheid ligt in hun ogen ten grondslag aan menige strategie. Een strategie die vaak niet uitgesproken is, en waarvan bestuurders zich vaak niet eens van bewust zijn. Bedrijven weten vaak niet waarom ze doen wat ze doen. De strategie van een bedrijf is vaak de uitkomst van allerlei overwegingen van bestuurders zoals: Hoe word ik afgerekend? Wat is mijn reputatie? Hoe blijf ik baas in eigen huis?

Volgens Schenk laten bedrijven zich hierdoor in hoge mate laten leiden door wat andere bedrijven doen. Als geen enkel bedrijf het overnamepad opgaat, dan ondernemen zijn concurrenten ook geen actie. Als er een bedrijf – om wat voor reden dan ook – een acquisitie pleegt, is het hek van de dam en zwelt de fusiegolf aan. Enerzijds is bedrijf C bang dat de fusie tussen A en B uiteindelijk toch een of ander succes zal blijken. Het kan niet achterblijven, want anders zal de beurs hem kwalificeren als een weinig daadkrachtige onderneming, met alle gevolgen van dien. Hebben én A, én B én C ongelijk, dan is er geen man over boord. Alle bedrijven zaten fout, en de toorn van de beleggers wordt gedeeld. En er is natuurlijke een kans je dat de overname van C de succesvolle uitzondering is die de regel van mislukking bevestigt…

Je kunt je afvragen of je de onzekere, angsthazerige ondernemingen niet tegen zichzelf in bescherming nemen, en voorkomen dat ze economisch onverantwoorde overnames plegen. In het verleden heeft Schenk wel eens te kennen gegeven dat hij hier een rol voor de NMa zag weggelegd. De mededingingsautoriteiten zouden voorgenomen fusies en overnames moeten beoordelen op economisch potentieel – en niet, zoals nu op marktdominantie. Zijn er inderdaad schaalvoordelen te behalen? Wat is de toegevoegde waarde van een overname precies? De NMa zou dat soort zaken moeten toetsen. Een zinnige suggestie, maar er is natuurlijk een alternatief: de beschermingsconstructie.

Vergelijk een overnemend bedrijf met een alcoholist. Als je maar voorkomt dat een alcoholist naar de fles kan grijpen, moet hij wel ophouden met drinken. En zo is het hier ook. Met (al dan niet verplichte) beschermingsconstructies beteugel je de fusie- en overnamedrift van grote bedrijven niet, maar je maakt het ze wel moeilijk hieraan toe te geven. Immers: de niet-beschermde overnamekandidaten verdwijnen. En gaandeweg komt de fusie- overnamegolf vanzelf tot stilstand.

Column voor F&O

Deel:

Geef een reactie