Acteurs versus filmsterren (Het verlangen naar onzichtbaarheid)

Acteurs versus filmsterren (Het verlangen naar onzichtbaarheid)

Van de (zeer Britse) acteur Stephen Fry is bekend dat hij Britse acteurs overschat vindt. Volgens hem hebben mensen als Jeremy Irons, Helen Mirren, Judi Dench en hijzelf vooral dankzij hun Engelse accent zo veel succes in de VS. Amerikanen zouden zich hierdoor een rad voor ogen laten draaien, en een exotische tongval verwarren met geniaal acteerwerk.

Dat terwijl de Amerikaanse acteurs objectief gezien misschien wel beter zijn dan de Britse. Volgens Fry spelen ze veel ‘natuurlijker’ dan Britse, veel ‘ongedwongener’. De Engelse acteur houdt een toespraak, de Amerikaan spreekt. De Engelsman bedient zich van trucjes à la Laurence Olivier of Kenneth Branagh, de Amerikaan is ontspannen en authentiek, à la James Stewart en George Clooney.

En inderdaad. Wat van ver komt lijkt vaak beter. Wat ons vreemd voorkomt, wekt nu eenmaal onze nieuwsgierigheid op, terwijl het alledaagse niet eens opvalt. En net zo goed als een gekke snor of een mal loopje een acteur van pas kan komen, kan een gek accent worden ingezet om het publiek te prikkelen. Een bezwaar is wel dat een acteur daarmee misschien eerder de aandacht vestigt op zichzelf dan op het verhaal dat hij uitbeeldt. Een acteur, zou je kunnen zeggen, is een intermediair tussen het publiek enerzijds en auteur/regisseur anderzijds. Door al te opzichtige acteertrucjes (kijk mij eens mank lopen, gek praten etc.) gaat hij al gauw tussen publiek en acteur/regisseur instaan. Vergelijk het met een journalist, die lezers zijn verhaal wil intrekken: een prikkelend fotobijschrift of een smeuïge kop is goud waard. Maar als zijn hele verhaal bol staat van virtuoze taalvondsten, leidt dit al gauw de aandacht af van de eigenlijke inhoud van het verhaal.

Maar of er hier iets dergelijks aan de hand is? Liever het naturel van James Stewart en George Clooney dan de maniertjes van Laurence Olivier en Kenneth Branagh, zeker! Maar heeft ‘de’ Engelse acteur (uitzonderingen daargelaten) met zijn gekke accent in de VS nu werkelijk een natuurlijke voorsprong op zijn Amerikaanse collega terwijl hij eigenlijk minder goed kan acteren? Toch niet. Kijk naar een willekeurige Amerikaanse sitcom en het luidruchtige ‘overacting’ brult je tegemoet. ‘De’ Amerikaanse acteur (uitzonderingen daargelaten) kan helemaal niet acteren. Hij vergroot zichzelf uit: als hij weet dat de camera op hem gericht is, vertoont hij een gedrag dat ‘larger than life’ moet voorstellen. Hij acteert niet, hij doet alsof hij een filmster is.

Dat komt vermoedelijk doordat ‘de’ Amerikaan eraan gewend is zichzelf te presenteren, zichzelf te verkopen door van de daken te schreeuwen hoe goed hij wel niet is. Een goede acteur zal zich eerder verdiepen in anderen: zijn personage, zijn medespelers, mensen die hem doen denken aan zijn personage.

En dat is de Engelsman ten top: niet schreeuwen maar luisteren en observeren. Het schijnt samen te hangen met het Engelse kostschoolsysteem, waar kinderen al op jonge leeftijd leren dat wie niet sterk is opmerkzaam moet zijn om te overleven in een vijandige wereld. De Amerikaan is vol van zichzelf, de Engelsman van anderen. De Amerikaan kan zich maar moeilijk voorstellen dat iemand hem niet net zo geweldig vindt als hij zichzelf. De Engelsman kan zich moeilijk voorstellen dat iemand níet op hem neerkijkt. De Amerikaan is vooral met zichzelf bezig, de Engelsman vooral met anderen. En voorzover de Engelsman succes heeft dankzij zijn gekke accent, schaamt hij zich daarvoor. Het liefste heeft hij dat niemand het in de gaten heeft wanneer hij op het podium staat.

Deel:

Geef een reactie