Boekenman vertilt zich (Over ‘De utopie van de vrije markt’ van Hans Achterhuis)

Boekenman vertilt zich (Over ‘De utopie van de vrije markt’ van Hans Achterhuis)

Zelden zal ik iemand zo bewonderd hebben als de filosoof Hans Achterhuis, onze ‘denker des vaderlands’. Niet omdat hij zo’n originele denker is – er is geen ‘Grot van Achterberg’ en geen Achterbergiaanse school – wel omdat hij zo eerlijk is.

Zijn beste werk kun je lezen als afrekening met zijn eigen tekortkomingen, met zijn eigen volgzaamheid vooral: waarom geloofde hij ooit dat het streven naar een betere wereld geweld rechtvaardigde (in het prachtboek ‘Met alle geweld’), waarom dweepte hij ooit met de softe sector of nam hij blindelings aan dat ontwikkelingshulp goed was? Kritiek op vooroordelen, waangedachten en modieuze drogredeneringen is bij hem altijd zelfkritiek. Hij haalt niet alleen uit naar meelopers en hun slecht gefundeerde ideeënbouwsels, maar heeft ook begrip voor hen – omdat hij zelf ook een tijd lang zo’n meeloper was.

Het werk van Achterhuis is daarmee een handleiding in zelfstandig denken: stel vragen bij alomgeaccepteerde ideeën, ook – ja juist – als je die ideeën zelf onderschrijft. Dit geldt ook voor zijn nieuwste boek, ‘De utopie van de vrije markt’, dat vorige week de Socrates Wisselbeker 2011 won voor het beste filosofieboek van het jaar. Hierin levert Achterhuis kritiek op het neoliberalisme en de verheerlijking van de vrije markt. Aangezien Achterhuis maar weinig begreep van het werk van geschoolde neoliberale economen, heeft hij lange tijd aangenomen dat het wel zo’n beetje klopte wat ze zeiden: dat je het vrije spel van de krachten op ‘de markt’ ruim baan moest geven, dat de overheid vooral niet te veel moest ingrijpen.

In de afgelopen jaren is hij er echter achter gekomen dat het neoliberalisme een ‘utopie’ is. Aan de grondslag ligt volgens hem de roman ‘Atlas Shrugged’ van de Russisch-Amerikaanse schrijfster Ayn Rand. In het boek gaat de VS ten onder aan een staking van ondernemers en creatieve geesten. Zo wordt de centraal georganiseerde staat vernietigt en ontstaat ruimte voor een nieuwe samenleving gebaseerd op individuele vrijheid. Heel wat neoliberale denkers, van Milton Friedman tot Alan Greenspan, lopen met het boek weg.

Zoals altijd komt van utopieën bij Achterhuis alleen maar ellende. Achterhuis brengt bijvoorbeeld de neoliberale recepten in herinnering die Pinochet in Chili toepaste op voorspraak van Milton Friedman, met als gevolg ‘sluiting van veel door de staat gefinancierde scholen; en de gezondheidszorg die als een vrije markt werd georganiseerd, was plotseling nauwelijks meer toegankelijk voor de armen.’ Achterhuis geeft nog andere voorbeelden van catastrofale gevolgen van bepaalde neoliberale ingrepen. Talloze boeren wereldwijd plaats hebben moeten maken voor voedselconglomeraties die ‘als monopolies de productie, verwerking en distributie van landbouwproducten op zich nemen. Veel van de privatiseringen hebben volgens hem niet gezorgd voor meer efficiëntie, prijsverlaging, kwaliteitsverbetering en transparantie (denk aan de rampzalige privatisering van de Britse spoorwegen). En bij de kredietcrisis waren het de belastingbetalers die mochten opdraaien om de banken te redden, terwijl de bankiers ongehoord hoge bonussen blijven opstrijken.

Het alternatief van Achterhuis voor het neoliberalisme is simpel. De overheid moet investeren in het ‘controleren’ van de marktspelers; hij onderschrijft de visie van Joseph Stiglitz dat er een herstel moet komen tussen ‘markt, staat en burgermaatschappij’. En hij houdt een pleidooi om opnieuw de kardinale deugden te volgen die Aristoteles neerschreef in zijn Ethica: wijsheid, moed, zelfbeheersing en rechtvaardigheid.

Wat te denken van ‘De utopie van de vrije markt’? Met zijn kritiek op de uitwassen van het neoliberalisme staat Achterhuis niet alleen. En hij is allerminst origineel. Intrigerend is wel zijn stelling dat ‘Atlas Shrugged’ de bron is van de neoliberale utopie. Maar erg overtuigend is het niet. De ideeën van Rand leefden ook voor de verschijning van haar boek. Het neoliberalisme vertegenwoordigt op z’n minst twee verschillende economische tradities, de Oostenrijkse school en de Chicago school.

Belangrijker nog: hoe geloofwaardig is het dat een enkele boekje zo’n invloed kan hebben? Is het niet eerder andersom, dat een boek aanslaat omdat het vooroordelen, waangedachten en modieuze drogredeneringen bevestigt? Dat een boek eerder symptoom is van een ideologie dan oorzaak? Vreemd dat die gedachte bij Achterhuis niet is opgekomen. Is hij misschien zelf te zeer een boekenman om op deze gedachte te komen? Dat hij zich daardoor deze keer heeft vertild? Zou een mooi onderwerp zijn voor een volgend boek.

Deel:

Geef een reactie