De draden kwijt (Over de historische canon van Nederland)

De draden kwijt (Over de historische canon van Nederland)

Een historische canon is zoiets als een boek dat alleen uit one-liners bestaat. Hoogtepunt na hoogtepunt na hoogtepunt, zonder adempauzes, zonder verbindende alinea’s, zonder ontwikkeling.

Akkoord, misschien wordt bij elk kopstuk en elke gedenkwaardige gebeurtenis uit de canon een summier beeld van de tijd geschetst (het dagboek van Anne Frank als opmaat tot een hoofdstuk over de jodenvervolging in de jaren dertig en veertig). Maar in wezen vat de canon de geschiedenis in 50 beelden samen, en die 50 beelden ontspinnen zich niet samen tot een lopend verhaal. Het overkoepelende geheel ontbreekt; er wordt niet uitgelegd hoe de ene gebeurtenis tot een andere leidt en wat daar dan weer de gevolgen zijn.

Doordat de band tussen verleden en heden niet duidelijk wordt, krijgen leerlingen geen goed inzicht in het verleden; de ‘historische context’ dringt niet goed tot hen door. Evenmin krijgen ze inzicht in het heden, want het wordt ze niet onderwezen hoe het heden voortkomt uit het verleden.

Natuurlijk is dat overkoepelende verhaal een bedenksel, een constructie achteraf, een soort lijn die wordt getrokken door allerlei punten die niet werkelijk met elkaar zijn verbonden. Een denkbeeldige rode draad, met andere woorden. Of liever gezegd allerlei mogelijke rode draden. Want je kunt een verhaal ophangen over Nederland als ‘open economie’ (van de stadsstaatjes zonder centraal bestuur, handelsnatie, immigrantenland, koloniale mogendheid), over Nederland als broedplaats voor geniale schilders (Rembrandt c.s., Vincent van Gogh, Piet Mondriaan, Karel Appel), Nederland als agrarische supermacht (inpoldering, zaadveredeling, ruil- en herverkaveling) en nog wat van die verhalen.

Wil je belangstelling voor het verleden levend houden, zul je dus verhalen moeten vertellen in plaats van een canon opstellen. Maar welke verhalen dan? Wat moet erin staan?

Dat is – net als bij een historische canon – een kwestie van smaak. En die smaak wordt gedicteerd door ‘het heden’, door wat er nu om ons heen gebeurt. Of, een stap verder, door wat wij nu belangrijk vinden, door wat wij vinden dat er zou moeten gebeuren (of juist niet). Zo stond van de week in NRC Handelsblad een artikel van enkele bèta-wetenschappers dat de canon zo weinig aandacht werd besteed aan wetenschap en techniek. De canon is een getrouwe afspiegeling van onze bèta-averse cultuur, zeggen zij. Maar kan er in een volgende canon niet alsjeblieft wat meer aandacht worden besteed aan mensen als de astronoom annex wis- en natuurkundige Christiaan Huygens. We zijn onvoldoende trots op dit soort helden, laat de canon eens wat reclame voor hen maken, aldus de schrijvers.

Meer aandacht voor wetenschap en techniek in de huidige canon, waarom ook niet? Maar zoals betoogd zou het nog beter zijn een verhaal te onderwijzen over hoe het toch komt dat wetenschap en techniek nooit echt van de grond zijn gekomen in Nederland. En – dat gaat in een moeite door – waarom we er niet in zijn geslaagd tot een heuse industriële natie uit te groeien.

In den beginne waren er de hunebedbouwers. Hun kennisachterstand op de architecten die eeuwen eerder de piramiden hebben ontworpen was enorm, maar ze lieten zich niet kisten en stapelden hun stenen met man en macht op elkaar. Deze eerste industriële groeistuipen hebben nadien nooit doorgezet. Kwam het door de VOC, die ons deed inzien dat je beter anderen voor je kunt laten werken dan zelf wat voortbrengen? Kwam het doordat Nederland – zeker na de afscheiding van België – eenvoudigweg te klein was voor een industrie? Kwam het door het calvinisme, dat de handel bevordert, maar de voor de natuurwetenschappen zo belangrijke zintuiglijke waarnemingen ontmoedigt, en haaks staat op de voor de industrie zo belangrijke grootmoedigheid? Of door de opkomst van de verzorgingsstaat, die ervoor heeft gezorgd dat we liever lui dan moe zijn en altijd maar gewoon doen en nooit gek genoeg? Feit is in elk geval dat wetenschappers als Christiaan Huygens, Willem de Sitter, Hendrik Lorentz, Frits Zernike en Edsger Dijkstra uitzonderingen waren in Nederland, evenals industriëlen als Anton Philips, Anthony Fokker en Jan Baan.

Zo’n soort verhaal.

Deel:

Geef een reactie