Duurzame energie heeft geldhonger

Er is een structurele verhoging van het investeringstempo in duurzame energie nodig. Of al die investeringen ook plaats vinden, hangt mede af van financiers. Zij lijken niet al te happig om geld te steken in de energietransitie te financieren. “Ik voorzie dat dit een groot probleem wordt.”

Als het om duurzame energie gaat, is Nederland bepaald geen koploper. Het aandeel hernieuwbare energie in de totale Nederlandse energievraag bedraagt nog geen 4 procent, terwijl het Europese gemiddelde bijna 12 procent is. Om te voldoen aan de Europese doelstelling van 14 procent in 2020, moet er in Nederland de komende acht jaar rond de 12 miljard euro worden geïnvesteerd, schat Marc Schmitz, Senior Vice President van Rabobank International, afdeling Renewable Energy & Infrastructure Finance. Een voorzichtige schatting: de Energieraad denkt dat er voor uitbreiding van de productiecapaciteit 35 tot 40 miljard euro nodig is, ING gaat zelfs uit van 56 miljard tussen 2010 en 2020.

Waar moet al dat geld vandaan komen? Het was een vraag die aan de orde kwam tijdens het Energiedebat van E.ON en Het Financieele Dagblad afgelopen december over de financiering van de energietransitie. De discussie werd gedomineerd door de bekende econoom Sweder van Wijnbergen, die een CO2-tax als belangrijkst oplossing ziet voor dit vraagstuk. Hierdoor wordt de energie die gewonnen wordt uit kolen, olie en gas structureel duurder, en kan er een gelijk speelveld ontstaan voor duurzame energie en fossiele energie. De investeringen in hernieuwbare energiebronnen zullen dan toenemen, aldus Van Wijnbergen.

“In theorie heeft Van Wijnbergen gelijk. Alleen is de CO2-tax politiek gezien niet haalbaar. We hebben tenslotte al een systeem van handel in emissierechten”, zegt Martijn Broekhof, Power Programme Associate van het European Climate Foundation, een organisatie die zich inzet voor maatregelen tegen het broeikaseffect. “Het probleem is alleen dat het handelssysteem niet afdoende is; er wordt te weinig geïnvesteerd om te voldoen aan de eis dat de Nederlandse CO2-emissies in 2020 20 procent lager liggen dan in 1990.”

Verzwakt

Sterker nog, de investeringen in duurzame energie blijven over de hele linie achter. Niet alleen in Nederland, trouwens, in heel Europa zijn er enorme bedragen nodig om duurzame energie verder te ontwikkelen. Alleen al voor de opwekking van duurzame energie in Europa is de komende acht jaar rond de 500 – 600 miljard euro nodig. “De energieproducenten gaan dat niet zelf betalen, daarvoor zijn hun balansen in de afgelopen jaren te zeer verzwakt”, verwacht Schmitz.

De gebruikelijke externe financiers, de banken en verschaffers van risicodragend vermogen, lopen bovendien niet over van enthousiasme voor het financieren van langjarige projecten zoals infrastructuur en duurzame energie. Zelfs de voorzichtige Schmitz zegt: “Ik voorzie dat de financiering in heel Europa een groot probleem wordt voor de sector.”

Weliswaar is er op termijn een redelijk rendement te behalen – windenergie zal rond 2030 bijvoorbeeld goed kunnen concurreren met fossiele brandstoffen – maar toch hebben financiers koudwatervrees. “Ze schatten de risico’s vaak veel te hoog in. Duurzame energie is voor hen ook nog een nieuw, onbekend terrein”, verklaart Broekhof. De laatste crisismaanden komt daarbij dat banken en andere verschaffers van vreemd vermogen steeds meer aversie krijgen om geld uit te lenen, zeker als het gaat om langlopend vermogen”, constateert Schmitz. “En als ze over de brug komen, dan doen ze dat tegen veel hogere rente dan enkele jaren geleden. Dit is weer direct van invloed op de verschaffers van eigen vermogen. Immers: als van een project het rendement gelijk blijft, dan daalt het rendement op eigen vermogen. Private Equity-huizen en andere verschaffers van risicodragend kapitaal zullen dus nog kritischer zijn bij de selectie van projecten in duurzame energie dan ze al waren.”

Helpende hand

Misschien kunnen andere partijen de benodigde financiering opbrengen, hopen Broekhof en Schmitz. Particulieren, bijvoorbeeld, die hun eigen zonne- of windenergie opwekken. Of institutionele partijen zoals de pensioenfondsen en kredietverzekeraars – in navolging van PGGM, dat een minderheidsbelang heeft genomen in een offshore-windpark van DONG Energy. Of leveranciers van turbines en andere hardware, zoals General Electric, die geld in energiebedrijven steken.

Maar de belangrijkst kandidaat om de sector een helpende hand te reiken lijkt toch de overheid. Om te beginnen kan de overheid indirect een bijdrage leveren: “De Nederlandse overheid kan een consistent beleid voeren. Ik denk zelfs dat de belangrijkste manier is om de risicoperceptie bij financiers terug te dringen. Nu is de overheid inconsistent. Zo wordt de offshore-industrie als een topsector aangemerkt, maar wind op zee valt buiten de boot bij de SDE+-regeling om duurzame energie te stimuleren”, zegt Broekhof.

Om het investeringsklimaat nog verder te verbeteren, kunnen overheden uiteraard ook zelf geld beschikbaar stellen voor duurzame energie. In diverse Europese landen hebben overheden in aanvulling op allerlei subsidieregelingen bijvoorbeeld investeringsbanken opgericht, waarvan de Duitse KfW de bekendste is. In Nederland is de Groene investeringsmaatschappij (GIM) in de maak. “Een goed initiatief”, zegt Broekhof. “Als de GIM investeert in een project, zullen andere partijen eerder meedoen.”

Maar of partijen met elkaar de benodigde miljarden zullen opbrengen is de vraag. “Het is haalbaar”, denk Schmitz. “Maar het moet wel uit de tenen komen.”

Artikel voor Newton, relatiemagazine van energiebedrijf E.ON

Deel:

Geef een reactie