Zieleroer (De identiteit van de schrijver)

Zieleroer (De identiteit van de schrijver)

De schrijver vergelijkt zichzelf graag met god. ‘Zoals god de wereld heeft geschapen, zo schep ik personages, een plot en een denkbeeldige wereld waar mijn verhaal zich afspeelt’ – daar komt het volgens hem op neer.

Die vergelijking gaat uiteraard mank, zo ziet ook de schrijver in. Op zijn eigen terrein is de schrijver veel machtiger dan god. Want god gedraagt zich netjes volgens de wetten die de natuur voorschrijft, een enkel wondertje daargelaten. Of je nu gelooft dat god de mens heeft geschapen, of de mens god: god is tamelijk voorspelbaar. Nee, dan de schrijver. Die kan het in zijn wereld elk jaar laten sneeuwen in juli en december onderdompelen in een hittegolf.

Niet alleen is de schrijver in zijn eigen fanatasiewereld heer en meester, goddelijker dan god, ook daarbuiten is hij een machtig man. Hij kan zijn lezers op een bepaalde manier naar ‘de werkelijkheid’ laten kijken, en onze blik kleuren door zijn selectie van feiten en door zijn interpretatie van gebeurtenissen. Hij kan ons laten geloven dat zijn verhaal waargebeurd is, terwijl het aan zijn fantasie is ontsproten – het is zijn schepping, waarin feiten weinig meer zijn dan de stenen waarmee hij zijn bouwwerk heeft gemetseld.

De tegenpool en tegenstander van de schrijver is iemand zonder enige fantasie. De journalist komt in aanmerking, de wetenschapper ook (mensen die zich altijd aan de feiten moet houden, die, met andere woorden, de feiten niet de baas zijn). Alleen zijn de journalist en de wetenschapper te onbeduidend voor iemand die zich met god vergelijkt. De grijze, karakterloze Eichmann, de ongrijpbare Hitler: door zich af te zetten tegen dat soort figuren, blijkt duidelijk hoe belangrijk de scheppende kracht van de fantasie voor de schrijver is. En hoe rampzalig het is als de fantasie ontbreekt, hoe de wereld dan in chaos vervalt (eventueel kan de schrijver hier met de Tweede Wet van de Thermodynamica op de proppen komen om zijn argumenten kracht bij te zetten).

Met zijn ongelofelijke verbeeldingskracht voelt de schrijver zich slecht op zijn gemak bij politiek conservatieven – naar zijn mening mensen die niet inzien dat deze wereld maar één van de talrijke mogelijke werelden is. Waarom deze wereld behouden als er een veel mooiere, betere, vrijgeestiger, fantasievoller wereld voor in de plaats kan komen? De schrijver heeft een revolutionaire inborst. En als revoluties eens mislukken, dan is dat jammer, maar ja, ‘je moet eieren breken om een omelet te kunnen bakken’. Misschien is dat een onverantwoordelijke instelling, maar is het de taak van een schrijver om verantwoordelijk te zijn? Dat zou wel erg saaie literatuur opleveren.

De grens tussen fantasie en werkelijkheid, tussen fictie en feiten is voor de schrijver erg wazig. Als hij op straat loopt, voelt hij zich alsof hij zich in een van zijn romans bevindt en als hij zichzelf opvoert in zijn verhalen, is het alsof het hem alsof hij zichzelf schept. Niet zo vreemd allemaal voor iemand die ‘de werkelijkheid’ op allerlei manieren kan plooien, en denkbeeldige werelden kan scheppen waarvan wij geloven dat ze bestaan, hebben bestaan of anders wel kunnen bestaan. Maar lang niet iedereen begrijpt dat, en veel mensen vragen zich lacherig af of de schrijver wel helemaal goed bij zijn hoofd is.

De schrijver – die zich maar al te vaak voelt alsof hij in een van romans rondloopt – zit er niet zo mee. Die mensen zouden ook hebben gelachen om zijn zielsverwant, de mythische kunstenaar Orpheus die met zijn fantasie zelfs de doden tot leven kon wekken. Een halfgod, net zoals de schrijver zelf.

Geschreven ter gelegenheid van de geboortedag van Harry Mulisch (29-7-1927).

Deel:

Geef een reactie